Oncologie K34a

Oncologie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Oncologie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Celdeling

Celdeling

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Kanker

Wat heeft kanker met celdeling te maken?

Slide 3 - Slide

Foutje celdeling > blijven delen
bij kopieëren > foutje DNA
duwen gezonde cellen opzij / er door heen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Kanker
(ongecontroleerde celdeling)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Preventie
Opdracht:
  1. Maak 2 tallen
  2. Ga op zoek naar 8 verschijnselen of  (preventieve)manieren die je ziet of kan onderzoeken zodat je kanker vroeg kunt opsporen. 
  3. Schrijf deze uit en vertel in je eigen woorden waarom deze manier kan helpen kanker vroeg op te sporen
timer
10:00

Slide 7 - Slide

-elk zweer die niet snel geneest (mond)
-elke langdurige blijvende heesheid, hoest (mogelijk met bloed in opgehoest slijm) en slikklachten;
-elke onverklaarbare verandering in een voorheen normaal ontlastingspatroon, bloedverlies en/of slijm;
-elke zwelling of elk knobbeltje dat pijnloos is, in bijvoorbeeld borst, zaadballen, hals, oksel, lies, 
-nieuwe of duidelijk veranderende huid, moedervlekken of wrat in vorm, omvang, kleur en/of die gaan jeuken of bloeden;
-elk ongewoon vaginaal bloedverlies of abnormale afscheiding tussen twee menstruaties;
-elke verandering bij het plassen zoals moeilijker kunnen plassen, vaker moeten plassen, pijn bij het plassen of bloed in de urine;
-elke blijvende klacht van maag of darmen;
-elk gewichtsverlies zonder directe aanleiding.
-bevolkingsonderzoek (borstkanker, uitstrijkje, 
Opdracht
  1. Kies een vorm van kanker waar je meer over zou willen weten
  2. Wat houdt deze vorm van kanker in?
  3. Wat zijn de symptomen bij deze vorm van kanker?
  4. Welke onderzoeken worden er gedaan om deze vorm vast te stellen?
  5. Wat is de behandeling bij deze vorm van Kanker?
  6. Kun je de kans op deze vorm van kanker verkleinen? Zo ja, hoe?
  7. Waar moet je op letten als je een zorgvrager verzorgd met deze vorm van kanker?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Tumorgroei

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vormen van kanker
  • Carcinomen Bijv. huidkanker, longkanker, dikke darmkanker, maagkanker, borstkanker, prostaatkanker.
  • Sarcomen Bijvoorbeeld een osteosarcoom is een kanker van botweefsel.
  • Leukemieën en lymfomen  Bijvoorbeeld leukemie is een kanker van de cellen die de witte bloedcellen maken.

Slide 13 - Slide

Carcinomen zijn kankers die ontstaan uit cellen die lichaamsoppervlakken bekleden of de bekleding van een klier vormen. (Bijv. huidkanker, longkanker, dikke darmkanker, maagkanker, borstkanker, prostaatkanker)
Sarcomen zijn kankers die ontstaan uit cellen die het bind- en steunweefsel vormen, zoals botten en spieren. Bijvoorbeeld een osteosarcoom is een kanker van botweefsel.
Leukemieën en lymfomen zijn kankers uitgaande van de cellen in het beenmerg en en de lymfeklieren. Bijvoorbeeld leukemie is een kanker van de cellen die de witte bloedcellen maken.

TNM-classificatie
  • Classificatie voor stadiering
  • Helpt bij behandelingskeuze
  • T = Tumor: Lokale uitbreiding
  • N = Nodus: Lymfeklier metastase
  • M = Metastase: metastase op afstand


Slide 14 - Slide

Hoe werkt de TNM classificatie?
De T staat voor tumor en beschrijft de lokale uitbreiding, de N staat voor lymfekliermetastasering (Engels: node) en de M staat voor metastase op afstand. De waardes achter de letter (hier tussen haakjes) kunnen gebruikt worden om de uitbreiding van een tumor te beschrijven, maar niet voor alle vormen van kanker worden alle waarden gebruikt. Indien er onvoldoende onderzoek gedaan kon worden om de T, N of M te bepalen, dient een 'x' achter de letter gecodeerd te worden (bijvoorbeeld Mx). De TNM kan bepaald worden op klinische informatie (lichamelijk onderzoek, radiologisch onderzoek, enzovoort) en wordt dan voorafgegaan door een 'c'. Als de TNM ook is gebaseerd op chirurgische informatie en anatoompathologisch onderzoek wordt de TNM voorafgegaan door een 'p'. De T, N en M parameters kunnen verder onderverdeeld worden in subcategorieën: bijvoorbeeld T1b en N2b.
Verplichte parameters: T (A, is, 0-4): grootte of directe uitbreiding van de primaire tumor, een hogere waarde duidt op een slechtere prognose N (0-3): uitbreiding naar regionale lymfeklieren. '0' betekent geen lymfekliermetastasen, 1-3 betekent dat er metastasen in de regionale lymfeklieren voorkomen (waarde afhankelijk van aantal en lokalisatie lymfekliermetastasen) M (0-1): metastasen op afstand. '0' betekent geen metastase op afstand, '1' betekent metastasen op afstand.
Andere parameters: G (1-4): de histologische gradering van tumoren. Deze kan variëren van goed gedifferentieerd (lijken nog sterk op normale cellen) of anaplastisch (sterk afwijkend van normale cellen) R (0-2): of er na chirurgie resten van de tumor zijn achtergebleven
Wat is het ziekte stadium?
De TNM stadiëring kan ook omgezet worden in een simpele stadium indeling, het stadium kan variëren van I tot IV. Stadium IV betekent meestal metastasen op afstand (dus M1), Stadium I betekent meestal een kleine lokale tumor zonder metastasen.
T os tumorgrootte
N is aantal lymfeklieren dat is aangestat en of er meta’s op afstand zijn M
Prognose wordt meestal uitgedrukt in een percentage vijfjaarsoverleving: 90% vijfjaarsoverleving betekent dat bij een bepaalde classificatie na 5 jaar 90% van deze patienten nog leegt.
Met de stadiumindeling schat de arts de vooruitzichten in en stelt hij of zij een behandeling voor. Het stadium geeft aan hoever de ziekte zich in het lichaam heeft uitgebreid. 
Hiervoor moet de arts weten: 
waar de tumor zit
hoe groot de tumor is
of de tumor in ander weefsel is gegroeid 
of er uitzaaiingen zijn en waar
TNM-indeling
De TNM-indeling is een soort code van de stadiumindeling: 
T van tumor: de grootte van de tumor en/of hoever de tumor is doorgegroeid in het weefsel eromheen.
N van node dat Engels is voor lymfeklier: of er uitzaaiingen zijn in de lymfklieren.
M van metastase of uitzaaiingen: of er uitzaaiingen zijn in organen ergens anders in het lichaam.
De letters worden met cijfers onderverdeeld. Met de arts kun je de precieze TNM-indeling bespreken. 
Differentiatiegraad
Kankercellen lijken in meer of mindere mate op gezonde cellen. De differentiatiegraad van een tumor geeft aan hoe sterk de kankercellen afwijken van de gezonde cellen. De differentiatiegraad zegt iets over de snelheid van delen, en daarmee iets over het gedrag van de tumor en de vooruitzichten. Een ander woord voor differentiatiegraad is tumorgradering.   Een patholoog stelt de differentiatiegraad van de tumor vast. Hij doet dit door de kankercellen onder de microscoop te onderzoeken. Kwaadaardige tumoren worden meestal in 3 graderingen ingedeeld:
Graad 1: laaggradig
De kankercellen zijn goed gedifferentieerd. Dat betekent dat de tumorcellen voor een groot deel lijken op gezonde cellen van het orgaan waarin ze zijn ontstaan. De kankercellen groeien meestal langzaam.
Graad 2: intermediair
De kankercellen zijn matig gedifferentieerd. Ze lijken steeds minder goed op gezonde cellen. De kankercellen groeien meestal sneller dan normale cellen en plakken snel aan elkaar
Graad 3: hooggradig
De kankercellen zijn slecht gedifferentieerd. Ze lijken vrijwel niet meer op gezond weefsel. Deze kankercellen groeien bijna altijd veel sneller dan normale cellen. Er bestaat ook een graad 4: dit zijn ongedifferentieerde cellen. Deze lijken helemaal niet meer op de gezonde cellen. Bij sommige kankersoorten wordt een andere indeling gebruikt om de differentiatiegraad van de tumor aan te geven. Artsen gebruiken de gradering voor de keuze van behandeling.
Volgend artikel

Risicofactoren kanker
- Leeftijd
- Leefstijl
- Leefomgeving en beroep
- Infectieziekten
- Erfelijkheid
- Voeding
 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Curatief, palliatief, adjuvant, neo-adjuvant: wat is het verschil?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
  1. Kies een vorm van kanker waar je meer over zou willen weten
  2. Wat houdt deze vorm van kanker in?
  3. Wat zijn de symptomen bij deze vorm van kanker?
  4. Welke onderzoeken worden er gedaan om deze vorm vast te stellen?
  5. Wat is de behandeling bij deze vorm van Kanker?
  6. Kun je de kans op deze vorm van kanker verkleinen? Zo ja, hoe?
  7. Waar moet je op letten als je een zorgvrager verzorgd met deze vorm van kanker?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Behandelingen
  • Afhankelijk van stadium van de tumor (TNM)

    Verschillende insteek van de behandeling: 
  • Curatieve behandeling 
  • Adjuvante behandeling (metastase vernietigen)
  • Neo-adjuvante behandeling (kans van ingreep vergroten, bijvoorbeeld bestraling voor OK)
  • Palliatieve behandeling (gericht op comfort, geen curatie opzet) 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Behandelmethoden
  • chirurgie
  • radiotherapie
  • chemotherapie
  • hormoontherapie
  • hyperthermie en cryoablatie
  • chemo- en radio-embolisatie
  • beenmerg- of stamceltransplantatie
  • immunotherapie


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Hoe verklaar je bijwerkingen chemo zoals haaruitval, anemie, 
leukopenie, trombopenie, darmklachten, stomatitis,...

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Preventie bij kanker
Primaire preventie: kanker voorkomen door voorlichting, begeleiding en vaccinatie
Secundaire preventie: kanker tijdig opsporen d.m.v. bevolkingsonderzoek:  
Tertiaire preventie: behandeling van kanker in een vroeg stadium.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Oncologische wonden
Wonden / huidreacties als gevolg van“de behandeling” van kanker.
  • chemotherapie
  • Chirurgie
  • Radiotherapie
  • Combinatietherapie: Chemo/Chir./RT

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

VPK zorg
  • gezondheidsgedrag van de zorgvrager;
  • psychosociale zorg;
  • ziekte-inzicht van de zorgvrager;
  • machteloosheid;
  • gevaar voor infectie;
  • pijn bij kanker;
  • oncologische huiddefecten.






Slide 23 - Slide

This item has no instructions