Les 21 Grammatica: Lastig te benoemen woorden

Grammatica
Bedrijvende en 
lijdende vorm

Ga zitten op je plaats
Pak je spullen
Laptop in tas
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammatica
Bedrijvende en 
lijdende vorm

Ga zitten op je plaats
Pak je spullen
Laptop in tas

Slide 1 - Slide

Programma:
  • Uitleg over bedrijvende en lijdende vorm

  • Z.s/huiswerk controle

  • Nakijken die, dat, wie, wat

  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Vorige les:
Volgende week maandag boek mee in tweetallen.

Slide 3 - Slide

Die, dat, wie, wat
Wie heeft jou al wat verteld over dat feestje met die bekende dj?

Per zin kunnen deze voornaamwoorden verschillen van functie.

Slide 4 - Slide

Die, dat, wie, wat
vragend voornaamwoord 
verwijst naar personen, dieren of dingen en hier iets over 'vraagt'.

onbepaald voornaamwoord
verwijst naar iets vaags. Dat kan zowel een persoon als een ding zijn.

aanwijzend voornaamwoord
een woord dat iets of iemand aanwijst.

Slide 5 - Slide

Die, dat, wie, wat
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verbindt twee zinnen met elkaar

Onderschikkend voegwoord
Na een onderschikkend voegwoord krijg je de volgorde van een bijzin.

Telwoord
Geeft een aantal aan


Slide 6 - Slide

Kunnen/kennen
  • De woordsoort benoemen van die, dat, wie, wat tot verschillende woordsoorten kunnen behoren

Slide 7 - Slide

Startopdracht
Lees de volgende zinnen en beantwoord de vragen.
1. De schilder schildert het huis.

2. Het huis wordt geschilderd door de schilder.

Vragen:
1. Wie voert de handeling uit in zin 1?

2. Wie voert de handeling uit in zin 2?

3. Welke zin vind je actiever klinken? Waarom?

4. Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?

Slide 8 - Slide

Startopdracht

Wie voert de handeling uit in zin 1?
➤ De schilder.

Wie voert de handeling uit in zin 2?
➤ Ook de schilder, maar hij staat nu achteraan in de zin.

Welke zin vind je actiever klinken? Waarom?
➤ Zin 1 klinkt actiever, omdat de handelende persoon (de schilder) vooraan staat en direct iets doet.

Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?
➤ In zin 1 staat de doener van de handeling vooraan: dit is de bedrijvende vorm.

➤ In zin 2 staat het onderwerp waar iets mee gebeurt vooraan: dit is de lijdende vorm.

Slide 9 - Slide

Bedrijvende/
lijdende vorm
Een zin kan in de bedrijvende of lijdende vorm staan. 

Bedrijvende vorm wordt een actieve zin genoemd. 

Lijdende vorm wordt een passieve zin genoemd.

Slide 10 - Slide

Bedrijvende vorm
Het onderwerp doet iets:

1. De leraar legt de opdracht uit.

2. De hond bewaakt het huis.

3. Mijn broer repareert zijn fiets.

4. De journalist schrijft een artikel.

5. De kinderen bouwen een hut in het bos.

Slide 11 - Slide

Lijdende vorm
Het onderwerp ondergaat iets:

1. De opdracht wordt uitgelegd door de leraar.

2. Het huis wordt bewaakt door de hond.

3. De fiets wordt gerepareerd door mijn broer.

4. Een artikel wordt geschreven door de journalist.

5. Een hut wordt gebouwd in het bos door de kinderen.

Slide 12 - Slide

Aan de slag met:
  • Blz. 226 - 227 Alle opdrachten

Hoe? Per boek/schrift

Vragen:
Ik loop door door het lokaal. Vragen mag je alleen stellen als ik bij je ben.

Wat te doen als je wacht/klaar bent:
  • Afmaken blz. 224 - 225


Voor hoe lang?




Groen: Overleggen met je klasgenoten mag. Heb je vragen? Wacht op de docent, of vraag je klasgenoot.
Oranje: We werken op fluisterniveau, vragen? Wacht op de docent.
Rood: We zijn stil aan het werk. Je vragen mag je op een later moment stellen.



timer
1:00

Slide 13 - Slide

Nakijken:

Slide 14 - Slide