H 2.3 Afronden in de praktijk

Wat gaan we deze les doen?

- Huiswerk nakijken

- Terugblik

- Rekenbreak

- Doelen van deze les

- Theorie

- Huiswerk

1 / 15

Slide 1: Slide

WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides and 1 video.

Lesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we deze les doen?

- Huiswerk nakijken

- Terugblik

- Rekenbreak

- Doelen van deze les

- Theorie

- Huiswerk

Slide 1 - Slide

Huiswerk nakijken

Nakijken

H 2.2 Afronden

opg. 27, 28, 31, 32, 33

Slide 2 - Slide

Terugblik

Ik kan een decimaal getal afronden.
Ik kan afronden op een rond getal

Slide 3 - Slide

blz. 72

Slide 4 - Slide

Aan het eind van de les:

Ik kan in een praktijksituatie op de juiste manier afronden (geld op twee decimalen, dozen ijsjes, plankjes uit een grotere plank zagen enz.).

Slide 5 - Slide

Opgave 34 (blz. 73)

aantal

240

aantal

timer

1:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

blz. 73

Slide 8 - Slide

blz. 73

Slide 9 - Slide

blz. 73

Slide 10 - Slide

Opgave 35 (blz. 74)

aantal

240

aantal

timer

2:00

Slide 11 - Slide

Opgave 37 (blz. 74)

aantal

240

aantal

timer

2:00

Slide 12 - Slide

Opgave 38 (blz. 74)

aantal

240

aantal

timer

2:00

Slide 13 - Slide

Huiswerk

H 2.3 Afronden in de praktijk

opg. 36, 39, 40, 41, 42, E1, E2

Slide 14 - Slide

Aan het eind van de les:

Ik kan in een praktijksituatie op de juiste manier afronden (geld op twee decimalen, dozen ijsjes, plankjes uit een grotere plank zagen enz.).

Slide 15 - Slide

H 2.3 Afronden in de praktijk

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

More lessons like this

2.3 Afronden in de praktijk

1bk 2.2 en 2.3 herhaling extra les

H2.3 Afronden praktijk

2.4 Groter, kleiner of gelijk

2.3 Afronden in de praktijk

Paragraaf 4

H 2.4 Groter, kleiner of gelijk

2.3 opdracht 39/49