Lezen H 4.3

par 4.3: lezen blz 18, B-boek
Welkom klas 1mh!
Leuk dat jullie er zijn!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

par 4.3: lezen blz 18, B-boek
Welkom klas 1mh!
Leuk dat jullie er zijn!

Slide 1 - Slide

Wat kan het doel zijn van een schrijver?
Wat wil hij of zij met de tekst?

Slide 2 - Mind map

Doelen: je leert vandaag

-de tekstdoelen informeren en amuseren herkennen;
-instructies herkennen;
-het tekstverband van tijdsvolgorde herkennen;
-verwijswoorden herkennen.

Slide 3 - Slide

Is het tekstdoel informeren, dan krijg je informatie over iets uit de werkelijkheid. Je leest de tekst om iets te weten te komen.

Is het tekstdoel amuseren, dan gaat de tekst vaak over verzonnen gebeurtenissen. Je leest de tekst om je te ontspannen.


Slide 4 - Slide

tekstdoel: de schrijver wil
 informeren=  de lezer informatie geven

• nieuwsbericht 
• tekst uit een schoolboek
• handleiding
  • instructie


 

Slide 5 - Slide

tekstdoel de schrijver wil
amuseren = de lezer vermaken

  • leesboek
• stripverhaal

Slide 6 - Slide

Wat is een instructie

Slide 7 - Open question

instructie
Een uitleg in stappen hoe je iets moet doen.

Slide 8 - Slide

waarvoor gebruik je een signaalwoord?

Slide 9 - Open question

Welke tekstverbanden ken je en waarvoor gebruik je tekstverbanden.

Slide 10 - Open question

Tekstverbanden
Je kent de tekstverbanden: opsommend en tegenstellend 

Slide 11 - Slide

opsommend tekstverband
noemt twee of meer tekstdelen in volgorde
signaalwoorden zijn:
 ook, bovendien, daarnaast, zowel ... als, ten eerste, ten slotte voorbeeld: Willem heeft veel hobby’s. 
Hij verzamelt treintjes, maar hij spaart ook foto’s van het koningshuis. Hij speelt bovendien gitaar.

Slide 12 - Slide

tegenstellend tekstverband
tegenstellend tekstverband geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan.
Signaalwoorden: maar, echter, evenwel, toch, daarentegen

Voorbeeld: Mijn vriendin zei dat dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze steeds heel hard in mijn hand tijdens de film.

Slide 13 - Slide

nieuw tekstverband 

Slide 14 - Slide

Tijdsvolgorde tekstverband
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.

Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze slachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Verwijswoorden 
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden uit de tekst, soms zelfs naar een hele zin. 
Verwijswoorden worden gebruikt zodat de schrijver niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken. Dat maakt een tekst prettiger leesbaar. 
Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welke.  

Slide 17 - Slide

Voorbeelden:
1. De hond van Stan heeft vrijdag een duur foutje gemaakt: Hij heeft een portemonnee met duizend euro opgegeten. 
Vraag: wie heeft een portemonnee opgegeten? --> 
de hond van Stan. 
2. Het interesseert Kees niet dat hij dit jaar blijft zitten. 
Vraag: wat interesseert Kees niet? -->
dat hij dit jaar blijft zitten. 

Slide 18 - Slide

huiswerk voor deze paragraaf
4.3 opdracht 
herhaling: 1,3,5,13,14,18
nieuw: 2,4,6,8,9a,10,19,23

Slide 19 - Slide