Nederlands Bouwsteen 6 herhaling les 1

EIB periode 3
Bouwsteen 6 - Argumenteren 
Les 10 maart
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

EIB periode 3
Bouwsteen 6 - Argumenteren 
Les 10 maart

Slide 1 - Slide

Vandaag:

  • Verder met bouwsteen 6  
                >Voorbeeld en theorie bolletje 1 t/m 3
                >Lezen en Luisteren bolletje 1 t/m 12

    

Slide 2 - Slide

Theorie Bouwsteen 4
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
      Zie volgende slide. 
      Doel: tekstbegrip

  • Kenmerken schrijfproducten:
      Nieuwsbericht
      Instructie
      Betoog 

  • Soorten vragen bij een interview:
     Open vragen
     Gesloten vragen
     Controlevragen
     Suggestieve vragen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, voorts, ook, bovendien
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 5 - Drag question

Tekstverbanden en signaalwoorden
oorzaak-gevolg
middel-doel
reden- gevend
tegen-stelling
voorbeeld-gevend
doordat
want
Zo
daarmee
namelijk
echter
zodat
om te...
bijvoorbeeld

Slide 6 - Drag question

Bouwsteen 4 - 3F: Samenhang
timer
40:00
*Toets*

Slide 7 - Slide

Lesdoelen argumenteren - Bouwsteen 6:

  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.

Slide 8 - Slide

I Feiten en meningen

Slide 9 - Slide

Wanneer spreek je van een feit?

Slide 10 - Open question

Wanneer spreek je van een mening?

Slide 11 - Open question

Kenmerken feit
  • Staat vast, het is zo
  •  Kun je controleren, iets is waar of niet waar 
  • Objectief > 



  • Voorbeeld objectieve teksten: 
Nieuwsberichten, onderzoeksrapporten, wetenschappelijke tijdschriften
ob·jec·tief (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord; vergrotende trap: objectiever, overtreffende trap: objectiefst)

zich beperkend tot de feiten, niet beïnvloed door eigen gevoel of door vooroordelen; onbevooroordeeld, onbevangen (tegenstelling: subjectief)

Slide 12 - Slide

Kenmerken mening
  • Persoonlijke gedachte
  • Je kunt het ergens wel, een beetje of niet mee eens zijn
  • Subjectief >



  • Voorbeeld subjectieve teksten:
Ingezonden brieven, columns, discussieforums
sub·jec·tief (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord)

persoonlijk, volgens eigen mening; = partijdig (tegenstelling: 1objectief): een subjectief oordeel

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Filmpje - Is de aarde plat?


Wat kun je zeggen over de uitspraken van de heren en de dame?
Feit of mening?

Slide 15 - Slide

*Even oefenen*
Deze dag is te mooi om te werken.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

Ik denk dat je gewoon te beroerd bent om te werken.
A
Feit
B
Mening

Slide 17 - Quiz

Eind februari 2022 vielen de Russen binnen in Oekraïne.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quiz

Het boek bevat tien prachtige portretten met foto's.
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quiz

In januari 2021 nam het aantal uitkeringen in de detailhandel toe met 4.2 procent.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quiz

II Standpunten en argumenten
  • Een standpunt > Jouw mening over een onderwerp
"Een mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden. In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is. Ook staan er vaak vormen van figuurlijk taalgebruik in."

  • Argumenten > Feiten of bewijzen, controleerbaar voor iedereen
"Argumenten gebruik je om je standpunt of mening te ondersteunen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. Je herkent ze bijvoorbeeld aan de signaalwoorden 'omdat' en 'want'."

* straks: wat is een drogredenStandpunt en argument kloppen niet bij elkaar. 
> Roken is niet slecht, mijn oma van 95 rookte een pakje per dag.


Slide 21 - Slide

Een ander woord voor standpunt is:

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Video

*Even oefenen*
Wat is het standpunt in onderstaande zin:
Het is een risicovolle operatie; het spierweefsel kan namelijk beschadigd raken.
A
Het is een risicovolle operatie
B
Het spierweefsel beschadigd kan raken

Slide 24 - Quiz

Wat is het standpunt in onderstaande zin:

Tweederde van de jongeren heeft schulden, dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.
A
Tweederde van de jongeren heeft schulden
B
Dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.

Slide 25 - Quiz

Wat is het argument in onderstaande zin:

Zo boeiend was haar optreden niet, de helft van het publiek deed wat anders.
A
Zo boeiend was haar optreden niet
B
De helft van het publiek deed wat anders

Slide 26 - Quiz

Wat is het argument in onderstaande zin:

De eerste reacties op het product waren heel positief, dus het ontwerp van Hans is goed gelukt.
A
De 1e reacties op het product waren heel positief
B
Dus het ontwerp van Hans is goed gelukt.

Slide 27 - Quiz

Lesdoelen:
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen feiten en meningen is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen objectief en subjectief is.
  • Je kunt beschrijven wat het verschil tussen standpunten en argumenten is.

Slide 28 - Slide

Aan de slag
Bouwsteen 6 Argumenteren:
                >Voorbeeld en theorie bolletje 1 t/m 3
                >Lezen en Luisteren bolletje 1 t/m 4


Slide 29 - Slide

Volgende les:
Beeldspraak en drogredenen


Slide 30 - Slide

Vragen?
Tot volgende week!

Slide 31 - Slide