Nieuwsbegrippen prinsjesdag

Nieuwsbegrippen 
Prinsjesdag




Maatwerk 14:00 tot 16:00 uur
1 / 26
next
Slide 1: Slide
TechniekSpeciaal OnderwijsLeerroute 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Nieuwsbegrippen 
Prinsjesdag




Maatwerk 14:00 tot 16:00 uur

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Nieuwsbegrippen
PrinsjesdagDe derde dinsdag in september. De koning leest de plannen van de regering voor.

Ridderzaal Grote zaal in Den Haag waar de koning de Troonrede leest.

Eerste KamerGroep mensen (senatoren) die wetten controleren en goed- of afkeuren.

Slide 3 - Slide

Nieuwsbegrippen
Tweede Kamer – Groep mensen (gekozen door het volk) die wetten bedenken en de regering controleren.

Staten-Generaal – Samen: de Eerste en Tweede Kamer.

Slide 4 - Slide

Nieuwsbegrippen
Regering – De koning en de ministers samen.

Troonrede
– Toespraak van de koning op Prinsjesdag. Hierin staan de plannen van de regering.

Rijksbegroting – Het plan van de regering voor geld: wat komt binnen en waar gaat het naartoe.

Slide 5 - Slide

Nieuwsbegrippen
Miljoenennota – Boekje waarin de regering uitlegt hoe de rijksbegroting werkt.

Sociale zekerheid – Geld en hulp van de overheid voor mensen die niet genoeg verdienen (bijvoorbeeld uitkering, zorg).

Nationale situatie – Hoe het gaat in Nederland.

Slide 6 - Slide

Nieuwsbegrippen
Internationale situatie – Hoe het gaat in de wereld en met andere landen.

Economische situatie – Hoe het gaat met het geld, banen en bedrijven.

Debat – Gesprek/discussie tussen politici over plannen of wetten.

Slide 7 - Slide

Nieuwsbegrippen
Departementen Andere naam voor ministeries (bijv. onderwijs, zorg, veiligheid).

Democratie - .......

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Op Prinsjesdag leest de koning de …
A
Rijksbegroting
B
Troonrede
C
Miljoenennota
D
Omgangsregels

Slide 10 - Quiz

De eerste en tweede Kamer samen heten .......
A
Departementen
B
Staten- Generaal
C
Regering
D
Regeringsgebouw

Slide 11 - Quiz

De rijksbegroting gaat over ..........
A
Hoeveel geld er binnen komt en hoeveel er uitgegeven wordt
B
Regels en wetten
C
Hoe het gaat in Nederland
D
Hoe het gaat in de wereld

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er op Prinsjesdag?
A
Er wordt een nieuwe minister gekozen
B
De tweede kamer stemt over een wet
C
De koning leest de troonrede voor
D
Feest in de Ridderzaal

Slide 13 - Quiz

Wat is de ridderzaal?
A
Een kerk in Amsterdam
B
De plek waar ministers vergaderen
C
Het gebouw van de tweede kamer
D
De zaal waar de koning de troonrede leest

Slide 14 - Quiz

Wat doet de eerste kamer?
A
Nieuwe wetten bedenken
B
Burgers helpen met problemen
C
Wetten controleren en goed- of afkeuren
D
Begroting maken

Slide 15 - Quiz

Wat doet de tweede kamer?
A
Ministers controleren en nieuwe wetten maken
B
Het leger aansturen
C
Alleen luisteren naar de koning
D
Geld uitdelen aan burgers

Slide 16 - Quiz

Wat staat er in de Troonrede?
A
De plannen van de regering voor het komende jaar
B
De geschiedenis van Nederland
C
De regels van de Eerste Kamer
D
De belasting die iedereen moet betalen

Slide 17 - Quiz

Wat is de Rijksbegroting?
A
Een wet over veiligheid
B
Een plan voor het geld van Nederland
C
Een boekje met alle regels van de koning
D
Een debat over onderwijs

Slide 18 - Quiz

Wat betekent sociale zekerheid?
A
Politie en brandweer die mensen beschermen
B
Hulp en geld voor mensen die dat nodig hebben
C
Een verzekering voor reizen naar het buitenland
D
Regels over onderwijs en scholen

Slide 19 - Quiz

Wat is een debat?
A
Een sportwedstrijd tussen politici
B
Een feest in de Ridderzaal
C
Een gesprek waarin politici plannen bespreken en vragen stellen
D
Een vergadering van alleen de ministers

Slide 20 - Quiz

Welke koffer overhandigd de koning aan de regering?
A
B
C
D

Slide 21 - Quiz

Wie is de koning van Nederland?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

De toets was goed te begrijpen.
Helemaal mee eens.
Deels mee eens.
Deels mee oneens.
Helemaal mee oneens.

Slide 23 - Poll

De vragen waren relevant en nuttig.
Zeer relevant en nuttig.
Enigszins relevant, maar niet allemaal.
Niet relevant voor de lesstof.
Helemaal niet nuttig.

Slide 24 - Poll

Ik voel me tevreden over mijn resultaat.
Ze zijn tevreden over het resultaat.
Neutraal over het resultaat.
Ontevreden met het resultaat.
Zeer ontevreden over het resultaat.

Slide 25 - Poll

Slide 26 - Slide