Mavo 2 formuleren - par. 5 samengestelde zinnen en par. 6 vaste voorzetsels bij werkwoorden

Lesdoelen
  • Ik kan voegwoorden herkennen (§5);
  • Ik kan samengestelde zinnen schrijven (§5);
  • Ik kan bepalen of bij een werkwoord een vast voorzetsel hoort (§6);
  • Ik kan veelvoorkomende vaste voorzetsels bij werkwoorden herkennen en gebruiken (§6).

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesdoelen
  • Ik kan voegwoorden herkennen (§5);
  • Ik kan samengestelde zinnen schrijven (§5);
  • Ik kan bepalen of bij een werkwoord een vast voorzetsel hoort (§6);
  • Ik kan veelvoorkomende vaste voorzetsels bij werkwoorden herkennen en gebruiken (§6).

Slide 1 - Slide

§5 Samengestelde zinnen schrijven 
(kijk mee op blz. 224). 
- Een tekst bestaat uit zinnen. Je kunt allemaal korte zinnen
   schrijven, maar je kunt ook samengestelde zinnen gebruiken. 
 - Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen.
- Je kunt de zinnen aan elkaar plakken met een voegwoord.
- Veelgebruikte voegwoorden zijn: en, of, maar, want, dus,
   omdat, terwijl, voordat, nadat, als en toen.

Slide 2 - Slide

Enkelvoudig
Valeria zingt. Samuel speelt gitaar.

Stan stuurde mij berichtjes.
 Stan keek naar een film.

Ik heb trek. Ik ga wat lekkers eten.


Samengesteld
Valeria zingt en Samuel speelt gitaar.

Stan stuurde mij berichtjes, terwijl hij naar een film keek.

Omdat ik trek heb, ga ik wat lekkers eten.


Slide 3 - Slide

Quinn ging naar de bioscoop en ...
A
... Marjan met haar vriendin ging winkelen.
B
... Marjan ging met haar vriendin winkelen.

Slide 4 - Quiz

De ganzen kwamen naar ons toe, omdat ...
A
... we ze stukjes brood kwamen voeren.
B
... we kwamen ze stukjes brood voeren.

Slide 5 - Quiz

Yenthe kwam te laat op school, want ...
A
... ze had een lekke band.
B
... ze een lekke band had.

Slide 6 - Quiz

Waar moet je een komma zetten?
A
Aan het begin van de zin.
B
Voor het onderwerp van de zin.
C
Na het voegwoord.
D
Voor het voegwoord, behalve voor 'en'.

Slide 7 - Quiz

Wat is een samengestelde zin?
A
Een zin met twee persoonsvormen.
B
Een zin zonder voegwoord.
C
Een zin met één persoonsvorm.
D
Een zin van meer dan 20 woorden.

Slide 8 - Quiz

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
(kijk mee op blz. 226).

Wat zijn voorzetsels ook alweer?

(Hint: denk aan 'kastwoorden' en 'feestwoorden'.)

Slide 9 - Slide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Wat zijn voorzetsels ook alweer?
Voorzetsels geven een plaats, tijd of richting aan.

Voorbeelden: 
op, in, achter, tijdens, naar, naast, over, onder, 
van, bij, tegen, gedurende, voor, door.

Slide 10 - Slide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
  • Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel;
  • Je kunt het voorzetsel dan niet vervangen door een ander voorzetsel.

Slide 11 - Slide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
>> Samantha twijfelt er niet aan dat ze een voldoende haalt 
      voor de repetitie wiskunde.

  • Bij het werkwoord 'twijfelen' hoort het vaste voorzetsel 'aan'.
  • Je kunt 'aan' niet vervangen door een ander voorzetsel.

Slide 12 - Slide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
>> Onze hond Max ligt het liefst op/in/naast/achter/onder 
      de bank te slapen.

  • Bij 'liggen' hoort geen vast voorzetsel. Je kunt het met verschillende voorzetsels combineren.

Slide 13 - Slide

§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Geef op de volgende pagina's aan of het voorzetsel dat tussen haakjes staat een vast voorzetsel bij het werkwoord is. 
Kies 'vast' of 'niet-vast'.

Slide 14 - Slide

Hanne verlangt nu al (naar) de zomervakantie.
A
vast
B
niet-vast

Slide 15 - Quiz

De jongens vertrekken (om) 7:45 uur vanaf het bruggetje.
A
vast
B
niet-vast

Slide 16 - Quiz

De docent dreigde (met) straf toen Lucian maar bleef kletsen.
A
vast
B
niet-vast

Slide 17 - Quiz

Pien heeft goed geleerd, dus rekent ze (op) een voldoende voor haar toets.
A
vast
B
niet-vast

Slide 18 - Quiz

Richards fiets staat (naast) de fietsenstalling.
A
vast
B
niet-vast

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!
§5 Samengestelde zinnen schrijven
Opdracht 4 (blz. 225)
§6 Vaste voorzetsels bij werkwoorden
Opdracht 1, 2 en 4 (blz. 226-227)



timer
10:00

Slide 20 - Slide