les 2/12

Vandaag
Woorden 
Werkwoorden
Zinnen maken 

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2Enseignement Secondaire

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vandaag
Woorden 
Werkwoorden
Zinnen maken 

Slide 1 - Slide

De nieuwe woorden
de tafel
de stoel
de juf
de meester
het boek
de verf
de pen
het potlood

Slide 2 - Slide

de kwast
het plaatje
de lijm

Slide 3 - Slide

de pen
het boek
de juf
de lijm
de kwast
het potlood
de verf
de tafel

Slide 4 - Drag question

Wat is dit?

Slide 5 - Open question

Wat is dit?

Slide 6 - Open question

Wat is dit?

Slide 7 - Open question

Wat is dit?

Slide 8 - Open question

ik zit
ik sta
ik loop
ik lees
ik schrijf
ik luister
ik teken
ik kleur

Slide 9 - Slide


A
ik sta
B
ik loop
C
ik kleur
D
ik schrijf

Slide 10 - Quiz


A
ik loop
B
ik sta
C
ik luister
D
ik schrijf

Slide 11 - Quiz


A
ik teken
B
ik kleur
C
ik schrijf
D
ik lees

Slide 12 - Quiz

Wat is dit?

Slide 13 - Open question

Wat is dit?

Slide 14 - Open question

Wat is dit?

Slide 15 - Open question

Het boek is dik.
Het boek is dun.

Slide 16 - Slide

Werkwoorden
lopen / zitten
ik loop / zit
je/jij loopt / zit
hij/zij (she) /het loopt / zit
wij lopen / zitten
jullie lopen / zitten
zij (they)  lopen / zitten

Slide 17 - Slide

(zeggen)
Hij .... ''hoi''.

Slide 18 - Open question

(geven)
De jongen ..... het meisje een kus.

Slide 19 - Open question

geven
gev
ik geef

Slide 20 - Slide

(spellen)
Carolien ..... het woord.

Slide 21 - Open question

(zitten)
Emiel en de buurman ..... op een bankje in het park.

Slide 22 - Open question

(beginnen)
De les .... om 8.45 uur.

Slide 23 - Open question

(lopen)
De meester .... naar de kast.

Slide 24 - Open question

(lezen)
De leerlingen ..... een boek.

Slide 25 - Open question

De leerling (lezen) een boek.
lez/les/leest

Slide 26 - Slide

(schrijven)
Nina ..... een brief.

Slide 27 - Open question

(komen)
Peter ..... op mijn feest.

Slide 28 - Open question

(spreken)
Ik ..... een beetje Nederlands.

Slide 29 - Open question

(Luisteren)
..... jullie naar wat ik zeg?

Slide 30 - Open question

(schrijven)
Ik ... met een pen.

Slide 31 - Open question

(kiezen)
Job .... een groot stuk taart.

Slide 32 - Open question

(lezen)
Papa en mama .... de krant.

Slide 33 - Open question

(geven)
De buurman ... de planten water.

Slide 34 - Open question

(maken)
Eva .... een mooie tekening.

Slide 35 - Open question

(weten)
Ik .... niet hoe ik bij school kom.

Slide 36 - Open question

Maak nu zelf een zin met:
schrijven

Slide 37 - Open question

Maak nu zelf een zin met:
vragen

Slide 38 - Open question

Zinsbouw start

Wie/wat (onderwerp)?          Ik                                             De fiets
werkwoord                                 loop                                       heeft
Wanneer?                                   elke dag                               altijd
Wat?                                              5 km                                       een bel
W aar?                                          in het bos.                            op het stuur.

Slide 39 - Slide

Maak een goede zin.
Jij
schrijft
in je schrift
.

Slide 40 - Drag question

Maak een goede zin.
De auto
rijdt
door de straat
.

Slide 41 - Drag question

Maak een goede zin.
in de ochtend
De jongens
lopen
naar school
.

Slide 42 - Drag question

Maak een goede zin.
Jij
schrijft
elke ochtend
nieuwe zinnen
in je schrift
.

Slide 43 - Drag question

Maak een goede zin.
De juf
geeft
om 10 uur
de rekentoets
in het lokaal
.

Slide 44 - Drag question

Maak een goede zin.
Wij
leren
elke week
nieuwe werkwoorden
op school
.

Slide 45 - Drag question

Maak een goede zin.
Jullie
pakken
in de pauze
de telefoons
uit de telefoonzak
.

Slide 46 - Drag question

Vraag-zin
Als je een VRAAGZIN maakt, zet je het werkwoord VOORAAN.

Onderwerp en werkwoord draaien dus om.
 

Slide 47 - Slide

Let op:
Maak een goede VRAAG-zin.
de koffie
staat 
om 8:15
op het bureau
?

Slide 48 - Drag question

Let op:
Maak een goede VRAAG-zin.
de kinderen
spelen
elke ochtend
op het schoolplein
?

Slide 49 - Drag question

les 2/12

Slide 50 - Slide