3T VRIJDAG 27 MRT 2020 OOA

3T VRIJDAG 27 MAART OOA
HEEFT IEDEREEN MIJN FEEDBACK VAN DE TEST JEZELF VAN GRAMMATICA BINNEN GEKREGEN?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
neMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

3T VRIJDAG 27 MAART OOA
HEEFT IEDEREEN MIJN FEEDBACK VAN DE TEST JEZELF VAN GRAMMATICA BINNEN GEKREGEN?

Slide 1 - Slide

Wat heb je nodig?
* je boek op blz. 191-193 van Spelling 5.3
* je gemaakte opdrachten 7 t/m 11 van Spelling 5.3
* antwoorden Spelling opdr. 7 t/m 11 (zie deze Lessonup)
* Microsoft Teams (de afsluitende opdrachten aan het einde vd les)

LET OP: ALLEREERST WORDT ALLE THEORIE VAN SPELLING H5.3 NOG EVEN HERHAALD. NEEM DEZE INFORMATIE GOED DOOR!

Slide 2 - Slide

Wat heb je de vorige les geleerd?

- Hoe schrijf ik de werkwoorden in samengestelde zinnen?
- Wanneer schrijf ik woorden aan elkaar?
- Wat zijn de verschillende meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden?

Slide 3 - Slide

HOE ZAT HET OOK ALWEER?
HOE SCHRIJF IK DE WERKWOORDEN IN SAMENGESTELDE ZINNEN?
Kun je de persoonsvormen vinden?
Kun je een voltooid deelwoord aanwijzen in de zin?
Kun je de persoonsvorm en het voltooid deelwoord foutloos schrijven?

Slide 4 - Slide

Klik op een 'hotspot' bij het onderdeel waar je uitleg over wilt.
Hoe vind ik de persoonsvorm?
Je voert de tijdproef of getalproef uit: je zet de zin in een andere tijd of  je verandert het aantal (getal) in de zin.

Is het nog niet helemaal duidelijk? Kijk dan dit filmpje.
(Let op: in het filmpje worden 3 manieren genoemd, namelijk ook de vraagzin. Deze gebruiken wij bij voorkeur niet.)
Wat zijn werkwoordsoorten?
We kennen verschillende werkwoordsoorten: persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief en het tegenwoordig deelwoord
Hoe vind je het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, ver-, her- of -ont.
Het eindigt meestal op een D of een T, en soms op -en.

Een voltooid deelwoord kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn. Er zit altijd óók een vorm van worden, hebben of zijn in de zin.
Werkwoordsoorten
Wat is de infinitief?
Het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: fietsen, werken, aansporen, indienen, verzoeken, antwoorden, ...

Kun je er zelf nog een paar bedenken?

Let op: deze werkwoorden kunnen ook als persoonsvorm tegenwoordige tijd voorkomen in het meervoud.
Schrijven: de regels
Persoonsvorm
Je hebt vastgesteld dat het werkwoord waar het om gaat, een persoonsvorm is. Vervolgens kijk je naar de tijd: is het tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Tegenwoordige tijd: ik-vorm / ik-vorm + t / hele werkwoord
Verleden tijd: verlengproef/'t kofschip.

Kijk ook in je boek op blz. 266
Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord kan eindigen op:
-t, -d, -en

Als je het woord langer maakt, kun je het horen. Lukt het niet? dan Gebruik je de regel van het 't ex kofschip.

Slide 5 - Slide

Regels persoonsvorm

Kijk eerst goed of het woord de PV is. Alleen als het de PV is, gebruik je deze regels!!

Slide 6 - Slide

HOE ZAT HET OOK ALWEER?
WANNEER SCHRIJVEN WE WOORDEN AAN ELKAAR & WANNEER LOS?
Weet je welke woorden je aan elkaar moet schrijven?
Wat moet je doen als je twijfelt?

We schrijven veel woorden aan elkaar in het Nederlands.
Twijfel je? Een woord dat aan elkaar moet, heeft maar één klemtoon.

Slide 7 - Slide

HIER KOMEN ZE NOG EEN KEER...
JE SCHRIJFT ALS ÉÉN WOORD:
- samenstellingen: tandenborstel;
- werkwoorden uit meer delen: overleggen, tegenkomen;
- woorden met hoog-, zwak-, zwaar-, diep-, licht-: lichtgewicht;
- getallen tot honderd en samenstellingen met honderd en duizend;
- Woorden als er en aan die naast elkaar staan en bij elkaar horen: eraan, ertegen, daarachter;
- afleidingen als onding en roodachtig;

Slide 8 - Slide

HOE ZAT HET OOK ALWEER?
HOE SCHRIJVEN WE DE MEERVOUDSVORM VAN DE VERSCHILLENDE  ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN?

In hoofdstuk 3 hebben we gekeken op welke manieren je meervoud kunt maken van zelfstandige naamwoorden --> blz 107. 
Wat was dat?

Slide 9 - Slide

MEERVOUD VAN ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN 2
Dit hoofdstuk: uitzonderingen!
Twee meervoudsvormen

Afwijkend meervoud
Twee meervoudsvormen
Gedachte- gedachten, gedachtes
Appel- appels, appelen
Cello- cello's, celli
Portier- portiers (bewakers), portieren (deuren)
Afwijkend meervoud
kind- kinderen
timmerman- timmerlui, timmerlieden
koe- koeien
lam- lammeren
fotograaf- fotografen
snelheid- snelheden
aanbod- aanbiedingen
stad- steden

Slide 10 - Slide

WAT GA JE VERDER DOEN DEZE LES?
- NAKIJKEN: opdracht 7 t/m 11 (zie verderop in deze Lessonup);
- MAKEN: de twee testen bij Spelling 5.3 in Microsoft Teams.
LET OP: JE MOET DEZE TESTEN VÓÓR 17.00 VANDAAG INLEVEREN!

KLAAR? VOOR DE MENSEN DIE DIT NOG NIET AFHADDEN: MAAK DE SAMENVATTING VAN FICTIE, INFORMATIE & GEDICHT VAN H5.
Maak dit evt. op je laptop, zodat je het bestand kunt doorsturen als ik daarom vraag!

HAD JE DIT AL AF? OEFEN TOT HET EINDE VAN DE LES MET DE WOORDTRAINER VAN H5 & H6.

Slide 11 - Slide

OPDRACHT 7
  • a. Je schrijft centraleverwarmingsinstallatie omdat het woord één klemtoon heeft.
  • b. Je schrijft centrale verwarming omdat die woorden samen twee klemtonen hebben.
  • c. Fabeltje is een afleiding en die schrijf je wel aan elkaar.

Slide 12 - Slide

OPDRACHT 8


  • a vaststellen
  • b onrustig
  • c tweedejaars
  • d zwaargewicht
  • e lengteas
  • f zevenhonderdtien
  • g zesduizend elf

Slide 13 - Slide

vervolg OPDRACHT 8
  • h langeafstandloper
  • i alleenwonend
  • j zeearend
  • k parttimebaan
  • l indiensttreding
  • m daartegenover
  • n hoofd marketing

Slide 14 - Slide

OPDRACHT 9


  • a koeien 
  • b volken /  volkeren
  • c timmerlui / timmerlieden
  • d overheden
  • e vaardigheden
  • f eieren

Slide 15 - Slide

vervolg OPDRACHT 9
  • g runderen
  • h grootheden
  • i aanbiedingen
  • j zakenlui / zakenlieden
  • k fotografen
  • l kinderen

Slide 16 - Slide

OPDRACHT 10


  • a 1 keuzes / keuzen
  •    2 portiers / portieren
  •    3 evangelies / evangeliën
  •    4 bladen / bladeren
  •    5 handelaren / handelaars
  •    6 aardappels / aardappelen
  • b Bij portier en blad.

Slide 17 - Slide

OPDRACHT 11


  • a pygmeeën
  • b accu’s
  • c dominees
  • d tenues/tenuen
  • e volkeren, volken
  • f provincies/provinciën
  • g villa’s

Slide 18 - Slide

vervolg OPDRACHT 11


  • h stadiums/stadia
  • i kopieën
  • j eieren
  • k aanbiedingen
  • l fotografen
  • m kooplui/kooplieden
  • n grootheden

Slide 19 - Slide

Succes!

Slide 20 - Slide