Stellingen 2

Je leert over stelling, argument en standpunt. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1-6

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Je leert over stelling, argument en standpunt. 

Slide 1 - Slide

Theorie

- Stelling
- Argument
- Standpunt

Slide 2 - Slide

Stelling
Een stelling = een te bewijzen bewering

Slide 3 - Slide

Hoe maak je een goede stelling? 1

Ten eerste mag het niet om een vaststaand feit gaan, er moeten verschillende kanten aan een stelling zitten. Deze verschillende kanten kun je wel weer met feiten beargumenteren, maar de stelling op zich mag geen feit zijn.

Slide 4 - Slide

Hoe maak je een goede stelling? 2
Ten tweede moet je controleren of je stelling geen argument bevat. Je mag bijvoorbeeld niet de stelling 'De doodstraf moet worden ingevoerd om de criminaliteit tegen te gaan' aannemen. 'Om de criminaliteit tegen te gaan' is hier eigenlijk al een argument vóór het invoeren van het argument. De goede stelling is dus 'De doodstraf moet worden ingevoerd'.

Slide 5 - Slide

Hoe maak je een goede stelling? 3
Als derde punt is het handig om te kijken of je stelling een ontkenning bij zich heeft. Het is namelijk handiger om een stelling aan te nemen waar geen ontkenning in zit. Hierdoor voorkom je dubbele ontkenningen van de tegenstander: "Ik vind niet dat de politiek niet...".

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
Het WK Vrouwenvoetbal moet meer aandacht krijgen in Nederland.

IQ testen moeten worden verboden.

 Alle bedreigde dieren moeten gekloond worden.

Slide 7 - Slide

Argument
argument = een uitspraak die iemand aanvoert om een ingenomen standpunt te rechtvaardigen of te verantwoorden.

Of met andere woorden:
Het onderbouwen van een standpunt.
Een reden (of een grond.)

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Zullen we afspreken?
Nee, want ik heb huiswerk.

'want ik heb huiswerk' is een reden waarom je niet kunt afspreken. Dat noemen we een argument.

Slide 9 - Slide

Standpunt
Een standpunt = een mening = een in de mens aanwezige subjectieve opvatting, ten opzichte van toestanden, gebeurtenissen of andere personen.

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Stelling:        De regering heeft een goed milieubeleid.

Standpunt:  Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.

Standpunten herken je aan signaalwoorden als:
ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Slide 11 - Slide

Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord. 

Slide 12 - Slide

Stelling: Alcoholreclame moet verboden worden.

Slide 13 - Open question

Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord. 

Slide 14 - Slide

Stelling: Studenten moeten uniformen dragen.

Slide 15 - Open question

Opdracht
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord. 

Slide 16 - Slide

Stelling: Kinderen mogen pas vanaf hun 12e jaar te zien zijn op social media.

Slide 17 - Open question