V1: Unidad 1 Les 5 - Repaso ser, verbo tener + lidwoorden

1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1Studiejaar 1,2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Startklaar

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lesprogramma
¿Qué vamos a hacer hoy?
A. Opstarten: Terugblik vorige les
B. Oefenen: werkwoord tener + lidwoorden
C. Doornemen: Woordenlijst Unidad 1



Slide 5 - Slide

Lesdoelen
Después de la clase...
  • R, T1: Kan ik de vormen van het werkwoord ser benoemen en correct vervoegen.
  • R, T1: Kan ik de vormen van het werkwoord tener benoemen en correct vervoegen
  • R: Weet ik wat de Spaanse lidwoorden zijn.
  • R: Weet ik wanneer een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is.

Slide 6 - Slide

Wat betekent het werkwoord SER?

Slide 7 - Open question

Wanneer gebruik je het werkwoord SER?

Slide 8 - Open question

SER  = ZIJN
*Ser: wie of wat iemand is. (Ser wordt gebruikt voor zaken die te maken hebben met identiteit)

1. Nationaliteit
2. Beroep
3. Karakter
4. Fysieke beschrijving
5. Datum en tijd

Slide 9 - Slide

Ser = zijn (onregelmatig)


1. Yo                                                  soy                             ik ben
2. Tú                                                 eres                           jij bent
3. Él/ ella/ usted                             es                              hij/zij/u is
4. Nosotros                                     somos                      wij zijn
5. Vosotros                                      sois                           jullie zijn
6. Ellos/ ellas/ ustedes                  son                          zij/u (mv) zijn
                                         

Slide 10 - Slide

Ser = zijn

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

El verbo TENER (HEBBEN) eidigend in-ER, 2ª conjugación
Yo
TENGO
Ik heb
TIENES
Jij hebt
El/Ella/Usted
TIENE
Hij/Zij/U heeft
Nosotros
Nosotras
TENEMOS
Wij hebben
Vosotros
Vosotras
TENÉIS
Jullie hebben
Ellos/Ellas
TIENEN
Zij/ u (mv) hebben

Slide 13 - Slide

Vul de juiste vorm van tener in
1. Yo __________ un gato muy bonito. 🐱
2. Tú __________ una bicicleta nueva. 🚲
3. Mi hermano __________ trece años. 🎂
4. Nosotros __________ clase de español hoy. 📚
5. ¿Vosotros __________ deberes de matemáticas? ✏️
6. Mis padres __________ un coche rojo. 🚗
7. Ella __________ mucha hambre. 🍔
8. Los alumnos __________ un examen mañana. 📝
9. Mi amigo y yo __________ muchos libros en casa. 📖
10. ¿Tú __________ tiempo para salir hoy? ⏰

Slide 14 - Slide

Wat zijn de lidwoorden in het Nederlands?

Slide 15 - Open question

De lidwoorden
-Mannelijk/ vrouwelijk
-Enkelvoud/ meervoud
                                          de/het


                       
een

Slide 16 - Slide

Lidwoorden
Mannelijk
Voorbeeld
el/los
un/unos
el libro / los libros
un libro/ unos libros
Vrouwelijk
Voorbeeld
la/las
una/unas
la mesa/las mesas
una mesa/ unas mesas
Mannelijk
Voorbeeld
-o
el libro
-ma
el problema
-l
el mal
-n
el tren 
-r
el bar
-s
el autobús
Vrouwelijk
Voorbeeld
-a
la casa
-dad
la realidad
-tad
la libertad
-tud
la solicitud
-ión
la televisión
-umbre
la costumbre

Slide 17 - Slide

Meervoudsregel
Klinker/Vocal
a/e/i/o of u

Enkelvoud/Singular
cuaderno
mesa
silla

Meervoud/Plural
cuadernos
mesas
sillas

Medeklinker/Consonante
b/c/r/z etc

Enkelvoud/Singular
Español
tren


Meervoud/Plural
Españoles
trenes


+S
+ES

Slide 18 - Slide

Het juiste lidwoord voor CHICA is...
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 19 - Quiz

Het juiste lidwoord voor HERMANO is...
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 20 - Quiz

Het juiste lidwoord voor HOSPITALES is...
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 21 - Quiz

Het juiste lidwoord voor CIUDAD is...
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 22 - Quiz

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
la
los
las
el
profesora
música
mesa
libro
bolígrafos
carpetas
alumnos
sillas
pizarras
borrador

Slide 23 - Drag question

Plaats de zelfstandige naamwoorden bij het juiste lidwoord.
una
unos
unas
un
chico
carpeta
diccionarios
amigo
bolígrafos
sillas
alumno
chicas
tijeras
lápiz

Slide 24 - Drag question

¡A trabajar! 
Opdracht 10 & 11 blz 17

Slide 25 - Slide

Los deberes
Maken: opdracht 8,9 & 10  blz 22 + zoek de betekenis van de 10 woorden, kies 2 woorden en maak 2 zinnen.

Slide 26 - Slide

Vocabulario Unidad 1: Nuestro verano

Slide 27 - Slide

1. Mi mejor amigo/-a
2. El idioma
3. Alto/-a
4. Significar
5. La cabeza
6. El ojo
7. Cantar
8. Los padres
9. Guapo/-a
10. La boca
¡A practicar! 
Wat: Betekenissen zoeken van 10 woorden uit het woordenlijst.
Hoe: In groepjes van twee of individueel
Waar: In je JDW-map/ schrift
Hulpmiddel: Reporteros tekstboek p. 129

Klaar? Kies 2 woorden en maak 2 zinnen.

Slide 28 - Slide


Wat heb je van 
deze les geleerd?

Slide 29 - Open question

Lesdoelen
Después de la clase...
  • R, T1: Kan ik de vormen van het werkwoord ser benoemen en correct vervoegen.
  • R, T1: Kan ik de vormen van het werkwoord tener benoemen en correct vervoegen
  • R: Weet ik wat de Spaanse lidwoorden zijn.
  • R: Weet ik wanneer een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is.

Slide 30 - Slide

¡Hasta la próxima clase!

Slide 31 - Slide