Prepositions and identifiers unit 1

Prepositions of place
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Prepositions of place

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les kun je:
de prepositions of place (voorzetsels) op een goede manier gebruiken in een Engelse zin

Slide 2 - Slide

aantekening: prepositions of place

behind = achter
on = op / aan
under = onder
through = door
between = tussen
in front of = voor
next to = naast
opposite/across = tegenover

Slide 3 - Slide

Where is the cat?
.... the box
A
under
B
behind
C
opposite
D
above

Slide 4 - Quiz

Where is the bird?
.... the boxes
A
under
B
in front of
C
between
D
on

Slide 5 - Quiz

Where is the bird?
.... the box
A
in
B
above
C
opposite
D
on

Slide 6 - Quiz

Where is the bird?
.... the box
A
on
B
under
C
above
D
between

Slide 7 - Quiz

Where is the cat?
.... the box
A
under
B
over
C
between
D
next to

Slide 8 - Quiz

Kijk de video en beantwoord tussendoor de vragen op de volgende dia's
Good luck!!

Slide 9 - Slide

7

Slide 10 - Video

00:15
Where is Simon's cat?
A
in the box
B
on the box
C
behind the box
D
under the box

Slide 11 - Quiz

00:19
Where is Simon's cat?
A
in the box
B
on the box
C
next to the box
D
above the box

Slide 12 - Quiz

00:32
Where is Simon's cat?
A
behind the box
B
in front of the box
C
next to the box
D
between the box

Slide 13 - Quiz

00:44
Where is Simon's cat?
A
next to the box
B
over the box
C
in front of the box
D
on the box

Slide 14 - Quiz

01:16
Where is Simon's cat?
A
next to the box
B
on the box
C
under the box
D
between the box

Slide 15 - Quiz

01:42
Where is Simon's cat?
A
in the box
B
in front of the box
C
behind the box
D
on the box

Slide 16 - Quiz

01:58
Where is Simon?
A
between the box
B
next to the box
C
over the box
D
on the box

Slide 17 - Quiz

Klik op de volgende site, vul je naam in en doe de oefening
Succes!

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Je kent nu:
de meest voorkomende voorzetsels van plaats
en kunt ze goed gebruiken

Slide 20 - Slide

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hier:

Slide 21 - Open question

Intensifiers

Slide 22 - Slide

Wat zijn intensifiers?
Intensifiers zijn woorden die andere woorden intenser maken/ versterken. In het Nederlands heten deze woorden bijwoorden.

It is very exciting to be back after an incredibly long break.

I was kind of disappointed about my test results.

Slide 23 - Slide

Waar staan intensifiers?
Intensifiers  staan direct vóór het woord waar ze iets over zeggen en geven antwoord op de vraag: Hoe? (How?)

Ralph is angry.               Ralph is boos.
Hoe boos is Ralph?
Ralph is really angry.

She is creative.               Ze is creatief.
Hoe creatief is ze?
She’s extremely creative.














Slide 24 - Slide

Wat zijn intensifiers?

Slide 25 - Slide

Voorbeeldzinnen
1. Have you seen Henk? He is so incredibly tall.
2. David is such a funny guy.
3. I am too tired to do my homework.
4. Kevin is a really good tennis player.

Slide 26 - Slide

Wanneer gebruik je een intensifier in een zin?
A
om de zin langer te maken
B
om de betekenis van een ander woord af te zwakken
C
om de betekenis van een ander woord te versterken

Slide 27 - Quiz

Welke is geen intensifier?
A
extremely
B
really
C
too
D
quickly

Slide 28 - Quiz

Kies de juiste intensifier:

This story is far perfectly / too / such scary for me. I can’t continue reading.
A
perfectly
B
too
C
such

Slide 29 - Quiz

Kies de juiste intensifier:

Thank you perfectly / very / seriously much!
A
Perfectly
B
Very
C
Seriously

Slide 30 - Quiz

Welke van deze woorden zijn intensifiers: absolutely, deeply, extremely, quite, really, so, too, very
A
allemaal
B
geen van allen
C
alleen absolutely
D
alleen really

Slide 31 - Quiz

Tips
  • Vertaal de zin en bepaal welk woord het meest passend is.
  • Leer de betekenis van alle 'intensifiers' uit je hoofd.

Slide 32 - Slide

Intensifiers: samengevat
Wat?: versterkt(=intensifies) de betekenis van een ander woord 

Hoe?: zet het woord voor het woord waar ze iets over zeggen.

Vb: She is extremelyangry right now. 

Slide 33 - Slide

IMPORTANT!
Don't confuse to with too
to = naar  
too = te  

Slide 34 - Slide