woordsoorten 2e les nnbk H1

Lezen
pak je laptop, boek en schrift,
 ga lezen
timer
10:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Lezen
pak je laptop, boek en schrift,
 ga lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

woorden van de week
visueel = wat met zien te maken heeft
"Ik zal proberen het visueel te maken," zei de aardrijkskundedocent en hij maakte een tekening op het bord.

overtuigend = geloofwaardig, aannemelijk
Toen Evan te laat op school kwam, vond de conciërge zijn verklaring daarvoor erg overtuigend.

Slide 2 - Slide

woorden van de week
laks = gemakzuchtig
De man laat zijn lege blikje op straat vallen, maar is nogal laks: hij laat het gewoon liggen.

schrijnend = een pijnlijk gevoel gevend (letterlijk en/of figuurlijk)
Ik vond het schrijnend om te zien hoeveel pijn de aangereden pony had.


Slide 3 - Slide

doelen van deze les
  1. Je kan zelfstandige naamwoorden herkennen

  2. Je kan bepaalde en onbepaalde lidwoorden herkennen 

Slide 4 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)

Slide 5 - Slide

zelfstandig naamwoord (zn)
  1. een zn heeft vaak een enkelvoud en een meervoud

  2. je kunt er vaak een verkleinwoord van maken

  3. je kunt er vaak de, het of een voor zetten 

Slide 6 - Slide

Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een

  • Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).
  • Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.

bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
  • mannelijk               de leraar
  • vrouwelijk               de actrice
  • onzijdig                   het station 
  • verkleinwoord       het autootje

onbepaald lidwoord: ‘een’
  • mannelijk              een leraar
  • vrouwelijk              een beroemde actrice
  • onzijdig                  een koud, leeg station

Slide 7 - Slide

aan de slag....
  1. Je maakt op de computer de module H1 grammatica (zelfstandig naamwoord en lidwoord) af

  2. Ben je klaar? Dan ga je lezen!

Slide 8 - Slide

spelling H1 (hoofdletter, leestekens en verkleinwoorden

doelen:
  1. Je weet hoe je hoofdletters, punten, komma's, vraagtekens en uitroeptekens gebruikt.

  2. Je weet hoe je verkleinwoorden correct spelt.

Slide 9 - Slide

De boeren uit het Noorderland hebben tien vingers aan elke hand. Vijf en twintig aan handen en voeten.

Slide 10 - Slide

De boeren uit het Noorderland hebben tien vingers aan elke hand. Vijf en twintig aan handen en voeten.
In deze zin staan de leestekens en hoofdletters fout. Schrijf de zin(nen)goed op!

Slide 11 - Open question

we kijken nu het filmpje bij spelling H1
https://nieuwnederlands.digitaal.noordhoff.nl/#/plp/book/91e5b276-5b20-492f-8794-cefa2c29863f/chapter/780b8664-787c-4b37-8e96-707bc670216a/paragraph/9816f466-a51a-4105-80a8-abe7f219ecd6/lesson/f894c61b-7e58-4c10-9721-0590ca886269

Slide 12 - Slide

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:
  • aan het begin van een zin
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid
  • bij namen

Let op; tussenvoegsels (de, van de, etc.) schrijf je zonder hoofdletter als iemands voornaam of voorletter ervoor staat. Maar je schrijft het eerste tussenvoegsel met hoofdletter als er geen voornaam of voorletter staat.
bijvoorbeeld: (mevrouw) Ans van der Meer, mevrouw Van der Meer-de Graaf
Schrijf mee in je schrift

Slide 13 - Slide

Wanneer geen hoofdletter?
  • Dagen (maandag, dinsdag....)
  • Maanden (september, oktober...)
  • Seizoenen (herfst, winter, lente, zomer)
  • Windstreken (westen, noorden)

Slide 14 - Slide

punt, vraagteken, uitroepteken
  1. Een punt komt na een gewone zin: Mijn huiswerk is af.

  2. Een vraagteken zet je na een vraag: Is jouw huiswerk af?

  3. Met een uitroepteken geef je de zin extra nadruk:
    Mijn huiswerk is af! 

Slide 15 - Slide

een komma gebruik je:
  1. Tussen twee persoonsvormen: Als je huiswerk af is, ga je lezen.
  2. Voor verbindingswoorden als doordat, maar, nadat, want...
    Ik ga lezen, want ik heb mijn huiswerk af.

    Zet geen komma's voor en en of 

Slide 16 - Slide

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 17 - Quiz

Wat heeft geen hoofdletter?
A
Engels
B
Amsterdamse
C
Noorden
D
Peugeot

Slide 18 - Quiz

Hoofdletters
Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen

Slide 19 - Quiz

LEESTEKENS
- aan het eind van een zin
- aan het eind van een vraagzin
- aan het eind van een zin met extra nadruk
- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden
PUNT
VRAAGTEKEN
UITROEPTEKEN
KOMMA

Slide 20 - Drag question

Welke leestekens ontbreken in de volgende zin:
Als je wil kan ik je wel helpen
A
punt
B
komma en vraagteken
C
punt en uitroepteken
D
komma en punt

Slide 21 - Quiz

Welk leesteken ontbreekt?
Als je veel oefent word je vanzelf beter.
A
punt
B
komma
C
vraagteken
D
uitroepteken

Slide 22 - Quiz

aan de slag....
met spelling H1 (leestekens) op je computer.
De startopdracht moet je even goedkeuren, dan kun je verder.

Slide 23 - Slide

Wat vind je nog moeilijk aan de leestekens?

Slide 24 - Open question