les 8 Unité 4
1 / 49
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
la chambre
A
de badkamer
B
de keuken
C
de slaapkamer
D
het raam
Slide 3 - Quiz
la boulangerie
A
het stoplicht
B
de kast
C
de bakker
D
de lift
Slide 4 - Quiz
le lit
A
de kast
B
het bed
C
de vuilnisbak
D
het vloerkleed
Slide 5 - Quiz
jusqu'à
A
tot aan
B
daarna, vervolgens
C
hier
D
enkele
Slide 6 - Quiz
le feu, les feux
A
de rotonde
B
de lamp
C
het stoplicht
D
de oven
Slide 7 - Quiz
la chaise
A
het balkon
B
de deur
C
de tuin
D
de stoel
Slide 8 - Quiz
sous
A
voor
B
achter
C
op
D
onder
Slide 9 - Quiz
l'escalier
A
de lift
B
de trap
C
de etage
D
de (lade)kast
Slide 10 - Quiz
chercher
A
aankomen
B
doorgaan
C
oversteken
D
zoeken
Slide 11 - Quiz
le magasin
A
het magazijn
B
het tijdschrift
C
de winkel
D
de supermarkt
Slide 12 - Quiz
tout près
A
dichtbij
B
daarna, vervolgens
C
een heleboel
D
tegenover
Slide 13 - Quiz
à côté de
A
naast
B
in
C
voor
D
achter
Slide 14 - Quiz
nous ...
A
vais
B
vont
C
allez
D
allons
Slide 15 - Quiz
elles ...
A
va
B
vas
C
vont
D
vais
Slide 16 - Quiz
tu ...
A
vas
B
vais
C
va
D
allez
Slide 17 - Quiz
il ...
A
vont
B
va
C
vais
D
allons
Slide 18 - Quiz
la (grand) fille (v)
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes
Slide 19 - Quiz
les chaussures (vmv) (vert)
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes
Slide 20 - Quiz
le mur (m) (bleu)
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues
Slide 21 - Quiz
les garçons (mmv) (français)
A
français
B
française
C
françaiss
D
françaises
Slide 22 - Quiz
Mon bureau est sous la fenêtre.
A
Mijn kast staat tegen de muur.
B
Mijn bureau staat onder het raam.
Slide 23 - Quiz
Tu es content(e) de ta chambre?
A
Ben je blij met je kamer?
B
Hoe ziet je kamer eruit?
Slide 24 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Je n'mange pas de fruits.
B
Je mange ne pas de fruits.
C
Je ne mange pas de fruits.
D
Ne je mange pas de fruits.
Slide 25 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Je aime pas le ne chocolat.
B
Je n'aime pas le chocolat.
C
Je ne aime pas le chocolat.
D
Je n' pas aime le chocolat.
Slide 26 - Quiz
la porte
A
het raam
B
de garage
C
de auto
D
de deur
Slide 27 - Quiz
le tapis
A
het balkon
B
de bank
C
het vloerkleed
D
de stoel
Slide 28 - Quiz
l'ascenseur
A
de trap
B
de lift
C
de begane grond
D
de tuin
Slide 29 - Quiz
la fenêtre
A
het bed
B
het raam
C
het flatgebouw
D
de boerderij
Slide 30 - Quiz
ici
A
tot aan
B
zacht
C
voor
D
hier
Slide 31 - Quiz
l'armoire
A
de auto
B
de (lade)kast
C
het huis
D
de tuin
Slide 32 - Quiz
la pièce
A
de slaapkamer
B
de tafel
C
ht uitzicht
D
de kamer, het vertrek
Slide 33 - Quiz
dans
A
in
B
op
C
voor
D
achter
Slide 34 - Quiz
puis
A
geen dank
B
grijs
C
daarna, vervolgens
D
dichtbij
Slide 35 - Quiz
la voiture
A
de bushalte
B
de koelkast
C
de woonkamer
D
de auto
Slide 36 - Quiz
derrière
A
voor
B
achter
C
onder
D
naast
Slide 37 - Quiz
ils ...
A
vont
B
allons
C
allez
D
va
Slide 38 - Quiz
je ...
A
va
B
vas
C
allons
D
vais
Slide 39 - Quiz
vous ...
A
allez
B
vont
C
allons
D
vas
Slide 40 - Quiz
elle ...
A
vas
B
allez
C
va
D
vont
Slide 41 - Quiz
les pantalons (mmv) (bleu)
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues
Slide 42 - Quiz
la robe (v) (jaune)
A
jaune
B
jaunee
C
jaunes
D
jaunees
Slide 43 - Quiz
les (petit) filles (vmv)
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 44 - Quiz
le sac (m) (brun)
A
brun
B
brune
C
bruns
D
brunes
Slide 45 - Quiz
Ma maison est très grande.
A
Mijn huis is erg groot.
B
Het spijt me, ik weet het niet.
Slide 46 - Quiz
Il faut continuer tout droit.
A
Je moet rechtdoor gaan.
B
Jullie gaan rechts af.
Slide 47 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Je ne suis pas à l'école.
B
Ne je pas suis à l'école.
C
Je suis ne pas à l'école
D
Je n'suis pas à l'école.
Slide 48 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Je n'sais plus.
B
Je ne plus sais.
C
N' plus je sais.
D
Je ne sais plus.
