Tekstverbanden en Signaalwoorden herhaling

Dinsdag 21 mei

Tekstverbanden en sigaalwoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dinsdag 21 mei

Tekstverbanden en sigaalwoorden

Slide 1 - Slide

21-05-2024
  • Lesdoel
  • Tekstdoelen
  • Tekstverbanden
  • Aan de slag

Slide 2 - Slide

Goals
Ik kan een tekstverband aan een signaalwoord koppelen.

Slide 3 - Slide

Geheugen opfrissen / brain dump

Slide 4 - Slide

tekstdoelen / tekstverbanden

Slide 5 - Mind map

Tekstdoel
Is de bedoeling die de schrijver heeft met zijn tekst.

Slide 6 - Slide

Tekstdoelen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Een nieuwsbericht is een ...
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 9 - Quiz

De boeken van 'Harry Potter' bevatten...
A
informatieve tekst
B
overtuigende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 10 - Quiz

Deze tekst is een ...
A
Amuserende tekst
B
Overtuigende tekst
C
Informerende tekst
D
Activerende tekst

Slide 11 - Quiz

Deze tekst is een ...
A
Amuserende tekst
B
Overtuigende tekst
C
Informerende tekst
D
Activerende tekst

Slide 12 - Quiz

Een advertentie van Coca Cola is een:
A
amuserende tekst
B
informatieve tekst
C
overtuigende tekst
D
activerende tekst

Slide 13 - Quiz

Tekstverbanden

Slide 14 - Slide

Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?

Signaalwoorden worden gebruikt om te laten zien welk verband er is tussen zinnen en alinea’s.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Wat is een conclusie?
A
Ze hebben een hond en een kat.
B
Daarom is het beter om te studeren.

Slide 18 - Quiz

Wat beschrijft een tegenstelling?
A
Hij is rijk, maar zij is arm.
B
Ze gingen naar de winkel voor brood.

Slide 19 - Quiz

Wat is een conclusie?
A
Het was een lange reis.
B
Zij gaat naar de winkel.
C
Hij speelt gitaar.
D
Daarom is het belangrijk om te studeren.

Slide 20 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een tegenstelling?
A
Hij is groot, maar zij is klein.
B
Het is tijd om te eten.
C
Zij komt morgen langs.
D
We gaan naar het park.

Slide 21 - Quiz

Wat geeft een oorzaak-gevolg verband aan?
A
Hij liep naar huis.
B
Het is een mooie dag.
C
Het regent, dus de straat is nat.
D
Ze leest een boek.

Slide 22 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een opsomming?
A
Bijvoorbeeld: appels, peren en bananen.
B
Zij heeft een hond.
C
Ik ga naar school.
D
Het regent vandaag in de stad.

Slide 23 - Quiz

Wat is een oorzaak-gevolg relatie?
A
Ik heb een auto en een fiets.
B
Het regent, dus de straat is nat.

Slide 24 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een opsomming?
A
Omdat het regent, blijf ik binnen.
B
Ten eerste, ten tweede, ten derde.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Link

Aan de slag
We gaan samen aan de slag met een tekst over het gevaar van spelen op kunstgras in de voetbalwereld.

Slide 27 - Slide