Woche 48

H3 Duits, Woche 48
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

H3 Duits, Woche 48

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht


Maak Aufgabe 5 op blz. 89. 

Slide 3 - Slide

Beginopdracht
va

vaker = öfter
regenen = regnen
droog = trocken
ongeveer = ungefähr
gelukkig = zum Glück 

Slide 4 - Slide

Beginopdracht
Vertaal:
Versie A
Versie B
de schaduw
de storm
de natuur
de zon
bewolkt
kouder
sindsdien
gelukkig
ongeveer
droog

Slide 5 - Slide

H3a:
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Lesen: Aufgabe 13
Montag (40 Min.)

Beginopdracht
Lesen: Aufgabe 4
Grammatik E
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Wörterliste D/F
LOGO oefenen

Slide 6 - Slide

H3d:
Donnerstag (40 Min.)

LOGO oefenen
Dienstag (40 Min.)

Beginopdracht
Vervolg 
Grammatik C
Lesen: Aufgabe 4
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Grammatik E
Lesen: Aufgabe 13
Wörterliste D/F

Slide 7 - Slide

Diktat
1. vaak = oft
2. regenen = regnen
3. sindsdien = seitdem
4. ongeveer = ungefähr
5. gelukkig = zum Glück

Slide 8 - Slide

Grammatik C
Onderwerp: Sterke werkwoorden met een e of a in de stam.

Je kent al de vervoegingen voor zwakke werkwoorden. 
- Wat is het ezelsbruggetje?
--> (FE)esttenten
- Wanneer is een werkwoord zwak of juist sterk?
zwak verandert niet, sterk verandert wel (lopen, liep = sterk / voetballen, voetbalde = zwak)

Slide 9 - Slide

Grammatik C
Sterke werkwoorden met een e in de stam:

e/i-Wechsel (--> e/i-wissel) bij du en er/sie/es

--> een korte e (è) verandert in een i (ich helfe, du hilfst, er/sie/es hilft, wir helfen, ihr helft, sie/Sie helfen)

--> een lange e (é) verandert in ie (ich lese, du liest, er/sie/es liest, wir lesen, ihr lest, sie/Sie lesen)

Slide 10 - Slide

Grammatik C
Uitzonderingen:
- bij geben, nehmen en treten krijg je een i ipv ie (ich gebe, du gibst, er gibt / ich nehme, du nimmst, er nimmt / ich trete, du trittst, er tritt) 

- de e blijft hetzelfde bij gehen, stehen & bewegen (ich gehe, du gehst, er geht / ich stehe, du stehst, er steht / ich bewege, du bewegst, er bewegt)

Slide 11 - Slide

Grammatik C
ich
du
er/sie/es
schmelzen
schmelze
nehmen
nimmst
essen
esse
gehen
geht
sprechen
spreche
sehen
siehst

Slide 12 - Slide

Grammatik C
Sterke werkwoorden met een a in de stam:

a/ä-Wechsel (a/ä-wisseling) bij du en er/sie/es

--> een lange of korte a verandert in een ä
(ich falle, du fällst, er/sie/es fällt, wir fallen, ihr fallt, sie/Sie fallen
ich fange, du fängst, er/sie/es fängt, wir fangen, ihr fangt, sie/Sie fangen
ich laufe, du läufst, er/sie/es läuft, wir laufen, ihr lauft, sie/Sie laufen)

Slide 13 - Slide

Grammatik C
ich
du
er/sie/es
erraten
errät
lassen
lasse
saufen
säufst
halten
hält
schlafen
schlafe
tragen
trägst

Slide 14 - Slide

Lesen
Aufgabe 4
S. 88-89

Slide 15 - Slide

Lesen
Aufgabe 13
S. 94-95

Slide 16 - Slide

Kapitel 3: Grammatik E
Herhaling van vorig hoofdstuk --> ontleden 

schema's --> krijg je op de toets

1e naamval = onderwerp (wie / wat + pv?)
3e naamval = meewerkend voorwerp (aan / voor wie?)
4e naamval = lijdend voorwerp (wie / wat + pv + ow?)

Slide 17 - Slide

Grammatik E
Herhaling van langer terug --> voorzetsels +3 / +4

Voorzetsels +3e naamval = ZAAGSMEN BV (zu, aus, außer, gegenüber, seit, mit, entgegen, nach, bei, von) 

Voorzetsels +4e naamval = DOFEGUB (durch, ohne, für, entlang, gegen, um, bis) 


Slide 18 - Slide

Grammatik E
Net als op de vorige toets hoef je de schema's niet uit je hoofd te leren. 

Je moet wel het stappenplan kennen!
1) der- of ein-groep
2) is het znw m/v/o/mv?
3) welk voorzetsel? +3 of +4?

Slide 19 - Slide

An die Arbeit
- Aufgabe 14, S. 98:
Ontleed de zinnen: onderwerp (1), meew. vw. (3) en lijd. vw. (4).
Omcirkel de juiste uitgangen. Gebruik de schema's op blz. 158.

- Aufgabe 15, S. 99: 
Vul de juiste uitgangen na de voorzetsels in. Gebruik de schema's op blz. 158.

Slide 20 - Slide

Wörterliste D/F
S. 115

Slide 21 - Slide

Hausaufgaben
- Maken:

- Leren: 

Slide 22 - Slide