Lezen Blok 2

A2C  
3 oktober 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

A2C  
3 oktober 

Slide 1 - Slide

Je kan ..... 
- Kernzinnen op een andere plaats in een alinea herkennen.
- Informatie over hetzelfde onderwerp in teksten en beeld met elkaar vergelijken.
- De tekstvormen instructie en infographic herkennen.
- De hoofdzaken van een tekst
benoemen.
- De bijzaken van een tekst benoemen.
- De hoofdgedachte van een tekst benoemen.

Slide 2 - Slide

Kernzin
Bevat de belangrijkste informatie van een alinea.
Staat meestal aan het begin of het einde van de alinea.

De rest van de alinea bestaat dan uit een toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin.

Slide 3 - Slide

Hoofdzaken en bijzaken
De belangrijkste zaken in een tekst noem je hoofdzaken. 
Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.

Slide 4 - Slide

Globaal lezen
Om achter de hoofdzaken van een tekst te komen, ga je de tekst globaal lezen.
Je leest dan alleen de volgende onderelen:
- de eerste alinea
- de kernzinnen van alle alinea's. In de kernzin staat meestal de hoofdzaak van de alinea.
- de laatste alinea

Slide 5 - Slide

Grondig of intensief lezen
Als je een tekst helemaal wilt begrijpen, lees je de tekst grondig of intensief.
Je let dan op de volgende zaken:
- Wat is het onderwerp van de hele tekst?
- Wat zijn de deelonderwerpen van elke alinea?
- Wat hebben de alinea's met elkaar te maken?
- Wat wil de tekst duidelijk maken?
- Welke zinnen zijn moeilijk, lees die nog een keer.
- Zoek de betekenis van de woorden die je nog niet kent.

Slide 6 - Slide

Hoofdgedachte
Als je de tekst grondig of intensief gelezen hebt, weet je het onderwerp van de tekst. Je kan ook de hoofdzaken over het onderwerp in een samenvatting weergeven.
Als je het onderwerp en de hoofdzaken met elkaar verbindt, kun je meestal in één zin de hoofdgedachte van de tekst aangeven.

De hoofdgedachte is wat de schrijver precies over het onderwerp wilde vertellen.
(De hoofdgedachte is nooit een vraag)

Slide 7 - Slide

Manieren van lezen:
Oriënterend lezen: om het onderwerp van de tekst te bepalen. (je leest: titel, eerste zinnen, tussenkopjes, laatste zinnen, anders gedrukte woorden, illustraties, bronvermelding.)
Globaal lezen: om de hoofdzaken van een tekst te benoemen. (je leest: eerst alinea, kernzinnen van de alinea's, laatste alinea.)
Grondig/intensief lezen: om de tekst te begrijpen en om de hoofgedachte te benoemen. (je leest: de hele tekst.)

Slide 8 - Slide

Tekstvorm: instructie  
Deze vorm gebruikt de schrijver als hij iets stap voor stap wil uitleggen aan de lezer. Een instructie noem je ook wel een handleiding.  
De zinnen zijn kort en duidelijk en beginnen met een werkwoordsvorm. Soms is het nodig om illustraties toe te voegen.

Slide 9 - Slide

Tekstvorm: infographic (vwo)
Is een combinatie van beeld en tekst. Het wordt ook wel een visuele weegave van informatie of een grafisch verhaal genoemd.

Een tekstschrijver gebruikt infographic om op een kleine ruimte veel informatie te geven. Het tekstdoel is informeren.

Slide 10 - Slide

opdracht
Zoek een tekst in de krant en benoem de volgende onderdelen van de tekst:
- tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm
- publiek (breed, kleiner, klein)
- tekstdelen (geef aan waar elke alinea begint en eindigt)
- inleiding, op welke manier?
- onderwerp en hoofdgedachte
- deelonderwerpen van de alinea's
- zoek 5 verwijswoorden en vertel waar ze naar verwijzen
- slot, op welke manier wordt de tekst afgesloten?

Slide 11 - Slide