Les 3

1 / 17
next
Slide 1: Slide
uiterlijke verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning en doelen 
Doelen:
Eerder vergaarde stof opfrissen
Expert levels over theorie uitbreiden
Planning:
Wat is er afgelopen periode  en in les 1 besproken?
Dit gaan wij opfrissen!


Slide 2 - Slide

Wat is er vorige periode besproken?

Vakboek Pedicure deel 2: Hoofdstuk 2 t/m 4 & Hoofdstuk 8 t/m 10
Vakboek Pedicure deel 3:  Hoofdstuk 2 en 3
De Blauwdruk HFD 2 en 3
Vorige les: Deel 2 HFD 11 & 12

Slide 3 - Slide

Deel 2 HFD 2
Oefenvragen: Skelet bovenbeen en onderbeen

  1. Waar aan het dijbeen bevindt zich de grote draaier?
Distaal aan de buitenzijde
Proximaal aan de binnenzijde
Proximaal aan de buitenzijde
2.Welk botstuk van het onderbeen is het langst?
Het kuitbeen / os fibula
Het scheenbeen / os tibia
Beide zijn even lang
3.De binnenenkel is een onderdeel van het:
os fibula
os talus
os tibia
4.Door welke drie botstukken wordt het enkelgewricht gevormd?
Kuitbeen – sprongbeen - hielbeen
Scheenbeen – kuitbeen - sprongbeen
Scheenbeen – sprongbeen - hielbeen 





















Slide 4 - Slide

Deel 2 HFD 2
Oefenvragen: Skelet bovenbeen en onderbeen

  1. Waar aan het dijbeen bevindt zich de grote draaier?
Distaal aan de buitenzijde
Proximaal aan de binnenzijde
Proximaal aan de buitenzijde
2.Welk botstuk van het onderbeen is het langst?
Het kuitbeen / os fibula
Het scheenbeen / os tibia
Beide zijn even lang
3.De binnenenkel is een onderdeel van het:
os fibula
os talus
os tibia
4.Door welke drie botstukken wordt het enkelgewricht gevormd?
Kuitbeen – sprongbeen - hielbeen
Scheenbeen – kuitbeen - sprongbeen
Scheenbeen – sprongbeen - hielbeen 





















Slide 5 - Slide

1.Welk van de onderstaande delen is géén onderdeel van de voet?
Buitenenkel
Sinus tarsi
Tafelvormig uitsteeksel
2.Welke van de volgende uitspraken is juist?
I De binnenenkel is een onderdeel van het kuitbeen.
II De buitenenkel ligt iets hoger dan de binnenenkel.
I is juist
II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
3.Welk van de volgende onderdelen behoort tot het dijbeen / os femur?
De kleine draaier
De knieschijf
De voorste scheenbeenknobbel
4. Welk botstuk heeft géén dragende functie?
Het dijbeen
Het kuitbeen
Het scheenbeen
 

Slide 6 - Slide

1.Welk van de onderstaande delen is géén onderdeel van de voet?
Buitenenkel
Sinus tarsi
Tafelvormig uitsteeksel
2.Welke van de volgende uitspraken is juist?
I De binnenenkel is een onderdeel van het kuitbeen.
II De buitenenkel ligt iets hoger dan de binnenenkel.
I is juist
II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
3.Welk van de volgende onderdelen behoort tot het dijbeen / os femur?
De kleine draaier
De knieschijf
De voorste scheenbeenknobbel
4. Welk botstuk heeft géén dragende functie?
Het dijbeen
Het kuitbeen
Het scheenbeen
 

Slide 7 - Slide


1. Door welk beenstuk wordt de buitenenkel gevormd?
Het kuitbeen
Het scheenbeen
Het sprongbeen
2. In het kniegewricht wordt enigszins gelijkvormigheid van gewrichtsvlakken verkregen door de:
collaterale banden
kruisbanden
menisci
3. Waarin eindigt de voorste scheenbeenkam in proximale richting? In de:
laterale gewrichtsknokkel
mediale gewrichtsknokkel
voorste scheenbeenknobbel
Wat is juist?
I. Het kuitbeen maakt geen deel uit van het kniegewricht.
II. In het kniegewricht is alleen buiten (flexie) strekken (extensie) mogelijk.
I is juist
II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist

 
































Slide 8 - Slide


1. Door welk beenstuk wordt de buitenenkel gevormd?
Het kuitbeen
Het scheenbeen
Het sprongbeen
2. In het kniegewricht wordt enigszins gelijkvormigheid van gewrichtsvlakken verkregen door de:
collaterale banden
kruisbanden
menisci
3. Waarin eindigt de voorste scheenbeenkam in proximale richting? In de:
laterale gewrichtsknokkel
mediale gewrichtsknokkel
voorste scheenbeenknobbel
Wat is juist?
I. Het kuitbeen maakt geen deel uit van het kniegewricht.
II. In het kniegewricht is alleen buiten (flexie) strekken (extensie) mogelijk.
I is juist
II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist

 
































Slide 9 - Slide

Skelet van de voet
Skelet van de voet:

1. Waaraan grenst het os talus?
a. Het os calcaneus en het os cuboïdeum
b. Het os calcaneus, het os naviculare en het os cuneïforme
c. Het is naviculare en het os calcaneus
2. Hoeveel botstukken van de voet behoren tot de voetwortel?
a. 6
b. 7
c. 8
3. Welke van de 5 middenvoetsbeenderen / ossa metatarsalia is het langst?
a. Het eerste
b. Het tweede
c. Het vijfde
4. Vertaal in het Latijn: sprongbeen – kuitbeen – teerlingbeen – dijbeen, in deze volgorde:
a. Os calcaneus, os fibula, os cuboïdeum, os femur
b. Os fibula, os talus, os calcaneus, os tibia
c. Os talus, os fibula, os cuboïdeum, os femur


Slide 10 - Slide

Skelet van de voet
Skelet van de voet:

1. Waaraan grenst het os talus?
a. Het os calcaneus en het os cuboïdeum
b. Het os calcaneus, het os naviculare en het os cuneïforme
c. Het is naviculare en het os calcaneus
2. Hoeveel botstukken van de voet behoren tot de voetwortel?
a. 6
b. 7
c. 8
3. Welke van de 5 middenvoetsbeenderen / ossa metatarsalia is het langst?
a. Het eerste
b. Het tweede
c. Het vijfde
4. Vertaal in het Latijn: sprongbeen – kuitbeen – teerlingbeen – dijbeen, in deze volgorde:
a. Os calcaneus, os fibula, os cuboïdeum, os femur
b. Os fibula, os talus, os calcaneus, os tibia
c. Os talus, os fibula, os cuboïdeum, os femur


Slide 11 - Slide

5. Welke botstukken articulairen (vormen gewricht) met elkaar op de “lijn van Chopart”?
a. Hielbeen met sprongbeen + hielbeen met teerlingbeen
 b. Hielbeen met teerlingbeen + sprongbeen met scheepvormigbeen
 c. Teerlingbeen en de 3 wiggebeenderen met de basis van de middenvoetsbeenderen
 6. Wat is juist? 
I. De ossa cuneiformia maken deel uit van de metatarsus.
II. De ossa sesamoïdea maken deel uit van de metatarsus.
I is juist
II is juist
I en II zijn beide juist
I en II zijn beide onjuist
7. Welke botstukken vormen de mediale lengteboog van de voet?
a. Hielbeen, sprongbeen, scheepvormig been, 1e wiggebeen, 1e middenvoetsbeen, 2 sesambeentjes
b. Hielbeen, sprongbeen, teerlingbeen, 1e wiggebeen, 1e middenvoetsbeen, 2 sesambeentjes
c. Hielbeen, teerlingbeen, scheepvormig been, 1e wiggebeen, 1e middenvoetsbeen, 2 sesambeentjes
8. Welke botstukken vormen het “onderste spronggewricht” van de voet?
a. Het sprongbeen, het hielbeen, het scheepvormigbeen
b. Het sprongbeen, het hielbeen, het teerlingbeen
c. Het sprongbeen, het scheenbeen, het kuitbeen 



























Slide 12 - Slide

5. Welke botstukken articulairen (vormen gewricht) met elkaar op de “lijn van Chopart”?
a. Hielbeen met sprongbeen + hielbeen met teerlingbeen
 b. Hielbeen met teerlingbeen + sprongbeen met scheepvormigbeen
 c. Teerlingbeen en de 3 wiggebeenderen met de basis van de middenvoetsbeenderen
 6. Wat is juist? 
I. De ossa cuneiformia maken deel uit van de metatarsus.
II. De ossa sesamoïdea maken deel uit van de metatarsus.
I is juist
II is juist
I en II zijn beide juist
I en II zijn beide onjuist
7. Welke botstukken vormen de mediale lengteboog van de voet?
a. Hielbeen, sprongbeen, scheepvormig been, 1e wiggebeen, 1e middenvoetsbeen, 2 sesambeentjes
b. Hielbeen, sprongbeen, teerlingbeen, 1e wiggebeen, 1e middenvoetsbeen, 2 sesambeentjes
c. Hielbeen, teerlingbeen, scheepvormig been, 1e wiggebeen, 1e middenvoetsbeen, 2 sesambeentjes
8. Welke botstukken vormen het “onderste spronggewricht” van de voet?
a. Het sprongbeen, het hielbeen, het scheepvormigbeen
b. Het sprongbeen, het hielbeen, het teerlingbeen
c. Het sprongbeen, het scheenbeen, het kuitbeen 



























Slide 13 - Slide

9. Link de beweging aan het gewricht:
a. rotatie                                     1. heupgewricht
b. plantairflexie                        2. enkelgewricht
                   c. anteflexie                               3. bovenste sprongewricht
10. Met hoeveel botstukken gaat het sprongbeen een gewrichtsverbinding aan? Met … botstukken:
3
4
5
11. Welke botstukken vormen de steunpunten van de voet?
a. Het hielbeen en de kopjes van de middenvoetsbeenderen
b. Het hielbeen en de kopjes van de middenvoetsbeenderen 1 en 5
c. Het hielbeen en de tenen
12. De voorzijde van het hielbeen heeft een gewrichtsvlak voor:
a. Het scheepvormig been
b. Het sprongbeen
c. Het teerlingbeen 















Slide 14 - Slide

9. Link de beweging aan het gewricht:
a. rotatie                                     1. heupgewricht
b. plantairflexie                        2. enkelgewricht
                   c. anteflexie                               3. bovenste sprongewricht
10. Met hoeveel botstukken gaat het sprongbeen een gewrichtsverbinding aan? Met … botstukken:
3
4
5
11. Welke botstukken vormen de steunpunten van de voet?
a. Het hielbeen en de kopjes van de middenvoetsbeenderen
b. Het hielbeen en de kopjes van de middenvoetsbeenderen 1 en 5
c. Het hielbeen en de tenen
12. De voorzijde van het hielbeen heeft een gewrichtsvlak voor:
a. Het scheepvormig been
b. Het sprongbeen
c. Het teerlingbeen 















Slide 15 - Slide

Volgende week: praktijkexamen..
Wat vonden jullie van de
theorielessen?

Slide 16 - Mind map

Theorie van de praktijk = deel 3 kun je doorlezen.
Van deel 2: HFD 1-12 bestuderen, zie de lessen en ondersteunende materialen op OO
De blauwdruk HFD 1-4 bestuderen en de andere hoofdstukken doorlezen, dit is meer theorie van de praktijk.

Slide 17 - Slide