Oefenvragen urine onderzoek

Welke opvangmethode van urine is geschikt voor bacteriologisch urine onderzoek?
A
Spontaan opgevangen urine
B
Manuele lediging blaas
C
Catheterisatie blaas
D
Cystocentesis
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
paraveterinaire vakkenMBOStudiejaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke opvangmethode van urine is geschikt voor bacteriologisch urine onderzoek?
A
Spontaan opgevangen urine
B
Manuele lediging blaas
C
Catheterisatie blaas
D
Cystocentesis

Slide 1 - Quiz

Wat onderzoek je met een urine sediment?
A
verschillende chemische stoffen
B
cellen, kristallen, bacteriën
C
de concentratie
D
de zuurgraad

Slide 2 - Quiz


Welke urine bepaling wordt hier uitgevoerd?
A
bacteriologisch onderzoek
B
soortgelijk gewicht
C
urine strip
D
urine kleuring

Slide 3 - Quiz

Bij welk onderzoek worden deze materialen gebruikt?
A
Urine onderzoek
B
Huid onderzoek
C
Bloed onderzoek
D
Ontlasting onderzoek

Slide 4 - Quiz

Welke manier van urine verzamelen is het beste voor onderzoek naar bacteriën?
A
Blaaspunctie
B
Blaascatheter
C
Steriele spontane urine
D
Blaas leegduwen

Slide 5 - Quiz

Wat is GEEN onderdeel van het fysisch urine onderzoek?
A
Bepalen pH
B
Bepalen SG
C
Bepalen kleur
D
Bepalen geur

Slide 6 - Quiz

Wat is GEEN onderdeel van het chemisch urine onderzoek?
A
Bepalen of er eiwit in zit
B
Bepalen of er bloed in zit
C
Bepalen of er struviet in zit
D
Bepalen pH

Slide 7 - Quiz

Waarop duidt de aanwezigheid van leukocyten in de urine?
A
Vervuiling bij opvangen
B
Blaasontsteking
C
Aanwezigheid van kristallen
D
Een slechte nierfunctie

Slide 8 - Quiz

Welke urine onderzoek je het liefst?
A
Ochtendurine
B
Middagurine
C
Avondurine
D
Verzamelmonster van een dag

Slide 9 - Quiz

Waarom wil je het liefst ochtendurine bij onderzoek?
A
Anders gaat de pH omlaag
B
Anders gaat de pH omhoog

Slide 10 - Quiz

Hoe herken je leucocyten?
A
Kleine ronde bloedcellen
B
Grote ronde bloedcellen
C
Lege cellen
D
Nauwelijks zichtbaar in urine

Slide 11 - Quiz

Hoe herken je erytrocyten?
A
Kleine cellen met duidelijke kern
B
Grote bloedcellen zonder kern
C
Kleine cellen zonder kern
D
Grote bloedcellen met duidelijke kern

Slide 12 - Quiz

Welke vormen bacteriën zijn er?
A
Staven, kokken en cylindervormig
B
Cylindervormig, kokken en spiraalvormig
C
Spiraalvormig, staven en kokken
D
Staven, spiraalvormig en cylindervormig

Slide 13 - Quiz

Welk kristal zie je op de afbeelding?
A
Struviet
B
Calciumoxalaat
C
Cystine
D
Uraat

Slide 14 - Quiz

Uit welke onderdelen bestaat struviet?
A
Calcium-oxalaat
B
Chloride-natrium-fosfaat
C
Magnesium-ammonium-fosfaat
D
Calcium-magnesium-ammonia

Slide 15 - Quiz

Bij welke aandoening zien we (meestal) hematurie?
A
Diabetes
B
Nierfalen
C
FLUTD
D
Cushing

Slide 16 - Quiz

Bij toename van welke stof zien we meer schuimvorming van de urine dan normaal?
A
Glucose
B
Proteine
C
Bilirubine
D
Leucocyten

Slide 17 - Quiz

Hoe zal de SG zijn van lichte urine?
A
Hoog
B
Laag

Slide 18 - Quiz

Welke aandoening kan een dier hebben als de urine heel licht van kleur is?
A
Diabetes
B
Nierfalen
C
FLUTD
D
Cushing

Slide 19 - Quiz

Wat is de normale pH van urine van een hond of kat
A
5-6.5
B
4-5.5
C
7
D
7-8

Slide 20 - Quiz

Wat is de normaalwaarde van de SG van urine van een hond of kat?
A
1.015 - 1.045
B
1.000 - 1.030
C
1.010 - 1.070
D
1.050- 1.070

Slide 21 - Quiz

Welke parameters in het bloed onderzoeken we om infecties op te sporen?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Trombocyten
D
Hematocriet

Slide 22 - Quiz

Welke parameter in het bloed onderzoeken we om de schildklierfunctie te beoordelen?
A
T4
B
Creatinine en GPT
C
ALF en GPT
D
T5

Slide 23 - Quiz

Welke 2 parameters in het bloed onderzoeken we om de nierfunctie te beoordelen?
A
Ureum en T4
B
Creatinine en GPT
C
ALF en GPT
D
Ureum en creatinine

Slide 24 - Quiz