WHO het onderwerp van de zin - Wie doet het?
DOES het gezegde - Altijd een werkwoord.
WHAT het lijdend voorwerp - Wie/wat 'overkomt' het?
WHERE bijwoordelijke bepaling van plaats - Waar gebeurt het?
WHEN bijwoordelijke bepaling van tijd - Wanneer gebeurt het?
Julia / kicked / the football /at PE class / today.
We / finish / our homework / at school / every day.