Herhalen H6 H7 H8.1+8.2

Quiz
1 / 33
next
Slide 1: Slide
economieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz

Slide 1 - Slide

Afzet =
A
Het aantal verkochte goederen.
B
Verkoopopbrengst

Slide 2 - Quiz

Welk begrip past bij de volgende omschrijving: “Verschillende bedrijven die dezelfde soort goederen of diensten verkopen”.
A
Produceren
B
Concurrentie
C
Consumeren
D
Marketing

Slide 3 - Quiz

Wowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren =
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Ondernemingschap

Slide 4 - Quiz

Wat is geen productiefactor
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Winst

Slide 5 - Quiz

Alle hulpmiddelen (zoals machines en gebouwen) waarin je geld investeert en die je in het productieproces gebruikt.
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemingschap

Slide 6 - Quiz

De bedrijven die na elkaar aan het product meewerken, vormen samen de ............
A
bedrijfskolom
B
concurrenten
C
groothandel
D
productieproces

Slide 7 - Quiz

Sociale voorzieningen worden betaald met ...
A
Premie
B
Belasting

Slide 8 - Quiz

Afschrijving per jaar =
(aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren

A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Van alle overheden heb je het meest te maken met de gemeente. Noem twee taken van de gemeente.

Slide 10 - Open question

Wat is arbeidsintensieve productie?
A
Productie waarbij weinig productiefactoren worden gebruikt.
B
Productie waarbij naar verhouding veel kapitaalgoederen nodig zijn.
C
Productie die vooral door menselijke arbeid tot stand komt.

Slide 11 - Quiz

Noem drie manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen.

Slide 12 - Open question

Kapitaalintensief: tegenwoordig gebruiken we meer machines (mechanisatie). Ook gebruiken we meer computers (automatisering). Het gebruik van meer machines en computers samen heet automatisering.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Sociale verzekeringen worden betaald met......
A
premie
B
belastingen

Slide 14 - Quiz

Marktaandeel = eigen afzet ÷ totale afzet × 100%
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van een sociale voorziening?
A
kinderbijslag
B
bijstand
C
WW

Slide 16 - Quiz

Hoe noem je het door de overheid vastgestelde minimumbedrag dat je nodig
hebt om van te leven?

Slide 17 - Open question

Alle bedrijven die goederen en diensten verkopen om daarmee winst te maken, behoren tot .................
A
de collectieve sector
B
de private sector.

Slide 18 - Quiz

Hoe bereken je de verkoopprijs?
A
Inkoopprijs - brutowinstopslag
B
Inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 19 - Quiz

Hoe bereken je de consumentenprijs uit?
A
verkoopprijs + btw
B
verkoopprijs - btw

Slide 20 - Quiz

de gemiddelde productie per werknemer in een bepaalde tijd (bijvoorbeeld per uur of per week).
A
= productiecapaciteit
B
=arbeidsproductiviteit

Slide 21 - Quiz

Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,

Slide 22 - Quiz

Hoe noem je een bijzondere verbruiksbelasting op bepaalde producten met als doel de prijs te verhogen en daardoor het gebruik te verminderen.
A
subsidie
B
btw
C
accijns
D
Alle drie antwoorden zij

Slide 23 - Quiz

Geef twee voorbeelden van NIET- belastingontvangsten.

Slide 24 - Open question

................ is een financiële bijdrage van de overheid om burgers en bedrijven te steunen.
A
subsidie
B
accijns
C
btw

Slide 25 - Quiz

.... zijn voorzieningen waar alle burgers gebruik van kunnen maken en die worden geleverd en betaald door de overheid.
A
collectieve goederen
B
gemeenschappelijke goederen
C
dienstverlenende goederen

Slide 26 - Quiz

is een overzicht van alle inkomsten en uitgaven die de rijksoverheid in het komende jaar verwacht.
A
miljoenennota
B
rijiksbegroting

Slide 27 - Quiz

we verkopen goederen en diensten aan buitenlandse bedrijven en personen.
A
= importeren
B
= exporteren

Slide 28 - Quiz

........... is wat we in totaal betalen voor de import van goederen en diensten.
A
invoerwaarde
B
uitvoerwaarde

Slide 29 - Quiz

Ahmet bestelt zijn kleding via internet in Duitsland en Italië.
A
Hier is sprake van "vrij verkeer van personen"
B
Hier is sprake van "vrij verkeer van goederen"
C
Hier is sprake van "vrij verkeer van kapitaal"

Slide 30 - Quiz

Nederland heeft een open economie, want er is in verhouding tot het nationaal inkomen veel export en veel import.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Landen die naar verhouding weinig in- en uitvoeren ten opzichte van hun nationaal inkomen hebben een meer
A
open economie
B
gesloten economie

Slide 32 - Quiz

Veel EU-landen nemen deel aan de EMU en hebben de euro als wettig betaalmiddel. Deze landen vormen samen de
A
E zone
B
Eurozone

Slide 33 - Quiz