25-01

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welcome

present simple vs present continuous

take notes!

Hoe maak je de present simple in 1) bevestigende, 2) vragende en 3) ontkennende zinnen?

Wanneer gebruik je de present simple

1. Als iets een feit is.
2. Als iets nu aan het gebeuren is.
3. Als iets een gewoonte is.
4. Als iets altijd, nooit, regelmatig of vaak gebeurt.

Dus: present simple

bevestigend: + hele werkwoord

Maar! Bij he she en it +s

vragend: do/does + onderwerp + hele werkwoord

ontkennend: onderwerp + do/does + not + hele werkwoord

wanneer? Bij feiten, gewoontes en dingen die altijd, nooit, regelmatig of soms gebeuren.

Hoe maak je de present continuous?

Wanneer gebruik je de present simple

1. Als iets een feit is.
2. Als iets nu aan het gebeuren is.
3. Als iets een gewoonte is.
4. Als iets altijd, nooit, regelmatig of vaak gebeurt.

Gebruik de present continuous:
He ______ (not - to study) at the moment because it’s the 4th of July.

Dus: present continuous

bevestigend: am/are/is + hele werkwoord +ing

vragend: am/are/is + onderwerp + hele werkwoord +ing

ontkennend: am/are/is + not + hele werkwoord +ing

Wanneer? Als iets nu bezig is.

Zie je het verschil?

Daniel always __________(to prepare) Christmas dinner.

1. present simple
2. present continuous

Daniel always __________(to prepare) Christmas dinner.

______________ (you - to have) dinner right now?

1. present simple
2. present continuous

______________ (you - to have) dinner right now?

My granddad and I ___________ (to watch) the Parade on television as we speak

1. present simple
2. present continuous

My granddad and I ___________ (to watch) the Parade on television as we speak

________ often ________ (he - to act) this weird?

1. present simple
2. present continuous

________ often ________ (he - to act) this weird?

What are you doing right now?
We ... at the moment. (to have - a picnic)

How do you celebrate Thanksgiving?
I always ... for Thanksgiving. (to visit - my grandparents)

Is George watching the parade on TV?
No, he never ... (to watch - the parade)

______________ (to write - your aunt) you Christmas cards?
Yes, she writes me a Christmas card every year.

Homework

Do exercise 6 and 7 from lesson 3.5

Study all vocabulary from unit 3.