Fictie herhalen 1.1 en lezen 1.3

Herhalen fictie h1.1 en lezen h1.3
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhalen fictie h1.1 en lezen h1.3

Slide 1 - Slide

Lesplanning
Herhalen fictie 1.1
Herhalen Lezen 1.3
maak opdracht 1, 2, 3, 5, 6, 7, 10, 11 en 12 uit Talent 1.3 
Klaar? ga lekker lezen en laat het mij even weten. 



Slide 2 - Slide

‘Ik kon me eigenlijk helemaal niks voorstellen bij de blijdschap die bij de hoofdpersonen ontstond. Eigenlijk was er niks om vrolijk over te zijn.’
A
moreel argument
B
emotief argument
C
realistisch argument

Slide 3 - Quiz

lesdoelen:
- ik herken verschillende perspectieven.
- Ik kan een moreel, realistisch en emotief argument herkennen.
- Ik herken de 4 tekstdoelen
- Ik ken de vier leesstrategieen.
- Ik kan verschillende tekstverbanden benoemen. 
- Ik kan de hoofdgedachte benoemen en de titel verklaren.

Slide 4 - Slide

‘Wat mij betreft kon het echt niet hoe de twee hoofdpersonen met elkaar omgingen en de keuzes die zij uiteindelijk maakten. Daarmee maakten ze eigenlijk alles en iedereen om hen heen kapot.’
A
moreel argument
B
emotief argument
C
realistisch argument

Slide 5 - Quiz

‘Ik vond de hoofdpersoon uit dit boek helemaal niet overkomen als een echt persoon. Eigenlijk had hij maar één karaktereigenschap; hij was heldhaftig.’
A
moreel argument
B
emotief argument
C
realistisch argument

Slide 6 - Quiz


A
amuserende tekst
B
activerende tekst
C
informerende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 7 - Quiz


A
amuserende tekst
B
activerende tekst
C
informerende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 8 - Quiz


A
amuserende tekst
B
activerende tekst
C
informerende tekst
D
overtuigende tekst

Slide 9 - Quiz


A
activeren
B
amuseren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 10 - Quiz

verkennend lezen 
studerend lezen
zoekend lezen
nauwkeurig lezen
Je hebt een vraag en kijkt naar het antwoord op die vraag
Lees de titel en de eerste en de laatste alinea.
Lees tussenkopjes en vetgedrukte woorden.
Let op de informatie in de inleiding en het slot.
Vraag je af wat het belangrijkst is wat over het onderwerp wordt gezegd.
Controleer of je de tekst kent: laat je overhoren of probeer de inhoud na te vertellen.

Slide 11 - Drag question

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Tekstverband: samenvattend
A
want
B
echter
C
al met al
D
zoals

Slide 13 - Quiz

Signaalwoord ’bijvoorbeeld’ verwijst naar het tekstverband:
A
Samenvattend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
Tegenstellend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 14 - Quiz

Tekstverband? Hij is om te beginnen de aardigste jongen van de klas.
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
tijdsvolgorde

Slide 15 - Quiz

opsommend signaalwoord
tegenstellend signaalwoord
tijdsvolgorde 
vergelijkend tekstverband
daarnaast
bovendien
eerst
daarentegen
echter
toch
toen
zoals
net als

Slide 16 - Drag question

titel --> 
hoofdgedachte vaak in de inleiding -->
<-- hoofdgedachte of in het slot 
onderwerp=
een of een paar woorden (geen zin!)
hoofdgedachte = 
het belangrijkste wat er over de tekst wordt gezegd, in 1 zin. 

Slide 17 - Slide

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat

Slide 18 - Quiz

Waar staat de hoofdgedachte van een tekst vaak?
A
In het middenstuk
B
In de samenvatting
C
In de inleiding of in het slot
D
Dat kun je nooit weten

Slide 19 - Quiz

En dan nu:
Oefen leesvaardigheid met de volgende oefeningen:
maak opdracht 1, 2, 3, 5, 6, 7, 10, 11 en 12 uit Talent 1.3 

2e uur:
neem je papieren leesboek mee!

Slide 20 - Slide