Cap 1 - les 9+10

1 / 27
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Dos preguntas cotidianas
¿Cuál es la fecha de hoy?

¿Qué tiempo hace hoy?

Slide 2 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?

  • Repaso de la clase pasada
  • Corregir los deberes 25, 28, 29
  • ¿Qué te gusta hacer?
  • Practicar con el verbo GUSTAR




Slide 3 - Slide

¿Qué hemos aprendido la clase pasada?

Slide 4 - Open question

(ik hou van) viajar
A
me gusta
B
me gustas
C
te gustan
D
me gustan

Slide 5 - Quiz

(Ik hou van) viajar y leer libros
A
me gustan
B
le gusta
C
me gusta
D
te gusta

Slide 6 - Quiz

Traduce:
hij houdt van Mexicaanse gerechten
A
le gustan los platos mexicanas
B
le gusta los platos mexicanos
C
le gustan los platos mexicanos
D
le gustan la comidas mexicanas

Slide 7 - Quiz

Traduce:
Hij vindt het leuk dat ik vroeg van huis vertrek
A
le gustan que salgo temprano de la casa
B
le gusta que salgo temprano de la casa
C
te gusta que salo temprano de la casa
D
me gusta que salo temprano de la casa

Slide 8 - Quiz

Traduce:
Vind je het niet leuk dat ik huiswerk geef?
A
¿no te gusta que do deberes?
B
¿no te gusta que doy deberes?
C
¿me no gusta que doy deberes?
D
¿les no gusta que do deberes?

Slide 9 - Quiz

Escribe en la hoja la traducción de las siguientes frases:
PARA PREGUNTAR
1. Sinds wanneer spreek je Spaans?
2. Wat voor soort kleding vind je niet leuk?
3. Is hij naar de les Spaans geweest?
4. Wat doen jullie nog meer graag?

PARA CONTESTAR
1. Wij houden niet van Nederlands eten. 
2. Sinds vorige week.
3. Zij vinden hotels ook leuk.
4. Ja, met jouw moeder en een vriendin.
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Controlar + corregir deberes
los ejercicios 2528 y 29

Slide 11 - Slide

Hoe vertaal je 'Ik geef'?
A
do
B
da
C
dar
D
doy

Slide 12 - Quiz

Hoe vertaal je 'Wij weten'?
A
B
sabemos
C
sabamos
D
saben

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'Salgo'?
A
Jij vertrekt
B
Ik vertrek
C
Ik zet
D
Hij zet

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'Pone'?
A
Hij/zij zet
B
Hij vertrekt
C
Ik geef
D
Jij zet

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Dos preguntas cotidianas
¿Cuál es la fecha de hoy?

¿Qué tiempo hace hoy?

Slide 20 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?

  • ¿Qué te gusta hacer?
  • Practicar con toda la gramática del capítulo 1




Slide 21 - Slide

Fuente J: el verbo 'gustar'

wie iets leuk vindt      gusta(n)
          me
          te                                  gusta
(no)  le
          nos
          os                                 gustan
          les

- (No) me gustan las pizzas.
- Las pizzas (no) me gustan.


wie of wat iemand leuk vindt
la música (enkelvoud)
la pizza (enkelvoud)
nadar (werkwoord)

las clases (meervoud)
los hoteles (meervoud)
la pizza y la paella (meervoud)
Hacer: Google Classroom 'Fuente J: oefenen met Gustar' 
timer
10:00

Slide 22 - Slide

¡Hablamos!

timer
8:00

Slide 23 - Slide

A trabajar en los deberes

ejercicio 33
=> Gebruik de frases clave (fuente K p.13) voor opdracht 33

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Escribe en la hoja la traducción de las siguientes frases:
PARA PREGUNTAR
1. Sinds wanneer spreek je Spaans?
2. Wat voor soort kleding vind je niet leuk?
3. Is hij naar de les Spaans geweest?
4. Wat doen jullie nog meer graag?

PARA CONTESTAR
1. Wij houden niet van Nederlands eten. 
2. Sinds vorige week.
3. Zij vinden hotels ook leuk.
4. Ja, met jouw moeder en een vriendin.
timer
10:00

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide