• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
  • AI tools

    Beta

‹Return to search

Laatste letter -d of -t

Nederlands

Spelling Cursus 7.2 Laatste letter -d of -t



1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 53 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

Spelling Cursus 7.2 Laatste letter -d of -t



Slide 1 - Slide

Planning
  • Leerdoel voor vandaag
  • Quiz
  • Uitleg verlengproef
  • Samenwerkingsoefening
  • Zelf beginnen aan huiswerk 
  • Geleerd?
  • Evaluatie: tips & tops
      

Slide 2 - Slide

Leerdoel


  • Je leert:

Woorden spellen die eindigen op een -d of 

een -t.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Regel?
Hoe weet je of je een woord moet schrijven met 
een -t of een -d?

Slide 19 - Slide

Regel?
Hoe weet je of je een woord moet schrijven met 
een -t of een -d?

Gebruik de verlengproef!

Slide 20 - Slide

De verlengproef

Slide 21 - Slide

De verlengproef

Sommige woorden eindigen op een t-klank.





Slide 22 - Slide

De verlengproef

Sommige woorden eindigen op een t-klank.

Door de verlengproef weet je of je -t of een -d moet gebruiken.



Slide 23 - Slide

De verlengproef



Maak het woord langer met: -e, -en of -eren.

Slide 24 - Slide

De verlengproef



Maak het woord langer met: -e, -en, -eren of -ig.

Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.

Slide 25 - Slide

De verlengproef
LET OP:

De verlengproef werkt niet  als het woord een persoonsvorm is!

Slide 26 - Slide

Geheugen opfrissen


Wat is ook alweer de persoonsvorm?


Slide 27 - Slide

De persoonsvorm


In elke zin staan één of meerdere werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Slide 28 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:




Slide 29 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef




Slide 30 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> 




Slide 31 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.




Slide 32 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.



Slide 33 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef


Slide 34 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> 


Slide 35 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?


Slide 36 - Slide

De persoonsvorm vinden
Twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
Manier 1: de tijdproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> die jongen had een ijsje gekocht.
Het werkwoord heeft verandert mee en is dus de persoonsvorm.

Manier 2: de vraagproef
Die jongen heeft een ijsje gekocht >> Heeft die jongen een ijsje gekocht?
 Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 37 - Slide

De verlengproef

Slide 38 - Slide

De verlengproef
Wanneer?



Slide 39 - Slide

De verlengproef
Wanneer?

Als het woord géén persoonsvorm is, gebruik je de 
verlengproef om te weten of je een 
-t of een -d gebruikt aan het eind van een woord.

Slide 40 - Slide

De verlengproef

Slide 41 - Slide

De verlengproef

Maak het woord langer met: -e, -en, -eren of -ig.



Slide 42 - Slide

De verlengproef

Maak het woord langer met: -e, -en, -eren of -ig.

  • Hoor je een t ? Schrijf dan een -t aan het eind.

  • Hoor je een d ? Schrijf dan een -d aan het eind.



Slide 43 - Slide

Voorbeeld

  • Root of rood?


  • Langer maken met -e: rode

  • Je hoort een -d, dus je schrijft: ROOD.

Slide 44 - Slide

Voorbeeld

  • Kint of kind?


  • Langer maken met -eren: kinderen


  • Je hoort een -d, dus je schrijft: KIND.

Slide 45 - Slide

Voorbeeld

  • Patiënt of patiënd?


  • Langer maken met -en: patiënten


  • Je hoort een -t, dus je schrijft: PATIËNT.

Slide 46 - Slide

Samen oefenen in groepjes van vier.

Slide 47 - Slide

Afspraken samenwerken
  • Overleggen met fluisterstem;
  • alleen de kaartjes en één pen op tafel;
  • één leerling schrijft;
  • je werkt samen, dus iedereen doet mee!
  • Heb je een vraag dan steek je vinger op.

Slide 48 - Slide

  • Ga zitten in groepjes van vier.
  • Bedenk elk drie woorden die op een -d eindigen en drie woorden die op een -t eindigen.
  • Schrijf elk woord op een apart kaartje, maar schrijf in plaats van een  -d of -t aan het eind drie puntjes: niet woord maar woor...
  • Leg de kaartjes omgekeerd op tafel en hussel ze door elkaar.
  • Pak om de beurt een kaartje (niet die van jezelf). Lees het woord hardop voor en vertel of het woord op een -d of een -t eindigt en waarom.  Schrijf de letter op.
  • Help elkaar, als iemand het niet zeker weet.
  • Maak drie stapels: 
  1. Woorden op een -t; 
  2. Woorden op een -d;
  3.  Twijfelgevallen.

Slide 49 - Slide

Afspraken samenwerken
  • Overleggen met fluisterstem;
  • alleen de kaartjes en één pen op tafel;
  • één leerling schrijft;
  • je werkt samen, dus iedereen doet mee!
  • Heb je een vraag dan steek je vinger op.

Slide 50 - Slide

Zelf aan de slag met het huiswerk

Maken blz. 230 en 231 opdrachten 1 t/m 6 in FLEX-boek Nieuw Nederlands.

Slide 51 - Slide

Leerdoel


  • Je kan:

Bepalen of je het aan het eind van een woord (geen persoonsvorm in de tegenwoordige tijd) een -d of 

een -t moet schrijven.

Slide 52 - Slide

Wat vonden jullie van deze les?

     Tips & Tops????
 

Slide 53 - Slide

More lessons like this

Spelling verlengingsregel D-T

June 2019 - Lesson with 26 slides
Steunles spellingMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

Laatste letter -d of -t

October 2023 - Lesson with 21 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Spelling de infinitief en het voltooid deelwoord

June 2019 - Lesson with 24 slides
Steunles spellingMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

Persoonsvorm

October 2022 - Lesson with 10 slides

2. Laatste letter -d of -t

November 2024 - Lesson with 25 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

1th H2 spelling: laatste letter -t of -d en ik-vorm

September 2022 - Lesson with 25 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

Spelling Laatste letter -d of -t 1bk

October 2024 - Lesson with 13 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Paragraaf 3: Laatste letter -d of -t

November 2024 - Lesson with 17 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings