§1: Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen (1/2)

Feitelijke en waarderende argumenten
Stop de nieuwe paragraaf in je reader! (achter de theorie uit de onderbouw)


Programma
  • Uitleg: feitelijke en waarderende argumenten
  • Oefenen
  • Uitleg: tegenargumenten en weerleggingen
  • Tijd voor huiswerk

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Feitelijke en waarderende argumenten
Stop de nieuwe paragraaf in je reader! (achter de theorie uit de onderbouw)


Programma
  • Uitleg: feitelijke en waarderende argumenten
  • Oefenen
  • Uitleg: tegenargumenten en weerleggingen
  • Tijd voor huiswerk

Slide 1 - Slide

Wat is dit?
Standpunt/ mening van de auteur

Slide 2 - Slide

Feitelijke en waarderende argumenten
  • Een standpunt, ofwel mening, onderbouw je met een of meerdere argumenten.

  • Als je onderbouwing controleerbaar is, dan noem je dat een feitelijk argument.
    Het argument is dan (bewezen) waar of onwaar.

  • Als je onderbouwing niet controleerbaar is, dan noem je dat een waarderend argument.
    Dat is een argument waarover je van mening kunt verschillen.

Slide 3 - Slide

De regisseur is omstreden, omdat... 
Feitelijk of waarderend?
Feitelijk: dit argument is waar/ controleerbaar. 

Slide 4 - Slide

Het is een goede film, omdat
Feitelijk of waarderend?
Waarderend: je kunt niet aantonen dat iets fijn, goedaardig of grappig is. 

Slide 5 - Slide

Even oefenen!
Pak je reader erbij, blz. 30
Opdracht 1

1) Markeer in de zinnen het argument
2) Zet erachter of het argument feitelijk (f) of waarderend (w) is
3) Omcirkel het signaal (als dat er is)
timer
6:00

Slide 6 - Slide

1) Wat is de stelling?
A
Jeroen Huizinga is een leuke docent.
B
Het is dus geen wonder dat leerlingen goed naar hem luisteren.

Slide 7 - Quiz

1) Is dit een feitelijk of waarderend argument?

Jeroen Huizinga is een leuke docent.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 8 - Quiz

1) Staat er een signaalwoord in de zin dat het argument aangeeft?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

2) Wat is de stelling?
A
De ouders van Nikki zullen met kerst waarschijnlijk niet gourmetten
B
Ze zijn een jaar geleden vegetariër geworden.

Slide 10 - Quiz

2) Is dit een feitelijk of waarderend argument?

Ze zijn een jaar geleden vegetariër geworden.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 11 - Quiz

2) Staat er een signaalwoord in de zin dat het argument aangeeft?
want
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Maak nu zelfstandig zin 3 t/m 6
timer
4:00

Slide 13 - Slide

Antwoorden
Zin 3
  • Argument: er zijn meerdere geneeswijzen ontdekt (f)
  • Signaal: immers
Zin 4
  • Argument: je kunt in Italië zo lekker eten (w)
  • Signaal: omdat
Zin 5
  • Argument: de zeespiegel is nog nauwelijks gestegen (f)
  • Signaal: /
Zin 6
  • Argument: er gebeuren veel ongelukken met het afsteken van vuurwerk (f)
  • Signaal: /

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
  1. Lees de theorie over tegenargumenten en weerleggingen
  2. Maak opdracht 2
  3. Klaar? Huiswerk komt op het bord
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging? 
Tegenargument
  • Ontkracht het standpunt




Weerlegging
  • Ontkracht het argument

Slide 16 - Slide

Opdracht 2 - zin 1
Standpunt
  • Er moet meer geïnvesteerd worden in het onderwijs

Argument
  • omdat Nederland een kenniseconomie is. 

Slide 17 - Slide

1) Wat zijn de zinnen b en c?
A
Zowel B als C zijn een tegenargument
B
Zowel B als C zijn een weerlegging
C
B is een tegenargument, C is een weerlegging
D
B is een weerlegging, C is een tegenargument

Slide 18 - Quiz

Opdracht 2 - zin 2
Standpunt
  • Honden moet je op 31 december binnen houden. 

Argument
  • Ze zijn allemaal doodsbang voor vuurwerk.

Slide 19 - Slide

2) Wat zijn de zinnen b en c?
A
Zowel B als C zijn een tegenargument
B
Zowel B als C zijn een weerlegging
C
B is een tegenargument, C is een weerlegging
D
B is een weerlegging, C is een tegenargument

Slide 20 - Quiz

Opdracht 2 - zin 3
Standpunt
  • Er moeten echt minder insecticiden gebruikt worden. 

Argument
  • Er zijn weer dode buizerds gevonden. 

Slide 21 - Slide

3) Wat zijn de zinnen b en c?
A
Zowel B als C zijn een tegenargument
B
Zowel B als C zijn een weerlegging
C
B is een tegenargument, C is een weerlegging
D
B is een weerlegging, C is een tegenargument

Slide 22 - Quiz

Opdracht 2 - zin 4
Standpunt
  • Het is goed dat literaire romans als stripboek verschijnen. 

Argument
  • Omdat het mensen die weinig lezen in contact brengt met literatuur. 

Slide 23 - Slide

4) Wat zijn de zinnen b en c?
A
Zowel B als C zijn een tegenargument
B
Zowel B als C zijn een weerlegging
C
B is een tegenargument, C is een weerlegging
D
B is een weerlegging, C is een tegenargument

Slide 24 - Quiz

Opdracht 2 - zin 5
Standpunt
  • Mensen moeten veel verre reizen maken. 

Argument
  • Dat vergroot hun talenkennis. 

Slide 25 - Slide

5) Wat zijn de zinnen b en c?
A
Zowel B als C zijn een tegenargument
B
Zowel B als C zijn een weerlegging
C
B is een tegenargument, C is een weerlegging
D
B is een weerlegging, C is een tegenargument

Slide 26 - Quiz

Maak: 3 (p. 32-33)
huiswerk voor de volgende les

Slide 27 - Slide