werkwoorden met stam op -s -d of -t in de tegenwoordige tijd deel 4

werkwoorden met stam op -d of -t
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

werkwoorden met stam op -d of -t

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Ziel

Leerdoel:
Je kan werkwoorden met een -d of -t en een s-klank in de stam correct vervoegen

Slide 3 - Slide

Het verschil in uitgangen
suchen
tanzen
finden
ich
e
e
e
du
st
t
est
er/sie/
es
t
t
et
wir
en
en
en
ihr
t
t
et
sie/Sie
en
en
en

Slide 4 - Slide

Het verschil in uitgangen
suchen
tanzen
finden
ich
e
e
e
du
st
t
est
er/sie/
es
t
t
et
wir
en
en
en
ihr
t
t
et
sie/Sie
en
en
en
(fe)esttenten
(fri)ettenten
(f)eest eten eten

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

alle gewone zwakke werkwoorden:"spielen"
ich..............stam +
du..............stam  +
er/sie/es.....stam  +
wir..............stam  +
ihr..............stam  +
sie/Sie........stam  +
(fe)e st t en t en

e   (spiel+e)
st  (spiel+st)
t  (spiel+t)
en  (spiel+en)
t  (spiel+t)
en  (spiel+en)
voltooid dw: gespielt

voltooid deelwoord: gespielt

Slide 7 - Slide

alle zwakke werkwoorden die in de stam eindigen op d of t :"arbeiten"

ich..............stam +
du..............stam  +
er/sie/es.....stam  +
wir..............stam  +
ihr..............stam  +
sie/Sie........stam  +
let op bij "du" en er/sie/es en "ihr" !! (f) e e st et en et en)


e    (arbeit+e)
est  ( arbeit+est)
et   (arbeit+et)
en   (arbeit+en)
et    (arbeit+et)
en   (arbeit+en)

Slide 8 - Slide

alle zwakke werkwoorden die in de stam eindigen op een s-klank (s/ß/z) :"reisen"

ich..............stam +
du..............stam  +
er/sie/es.....stam  +
wir..............stam  +
ihr..............stam  +
sie/Sie........stam  +
let op bij "du" !!!
(fri) e t t en t en)


e  (reis+e)
t   (reis+t).....dus géén s!!
t   (reis+t)
en (reis+en)
t    (reis+t)
en  (reis+en)
voltooid dw: gereist

Slide 9 - Slide

Du ... (tanzen) sehr gut.
A
tanzst
B
tanzt
C
tanszt
D
tanst

Slide 10 - Quiz

Paul...... (reisen) gerne mit dem Bus.
A
reiss
B
reise
C
reist
D
reißt

Slide 11 - Quiz

Meine Eltern...... (reisen) nicht gerne mit dem Bus.
A
reisst
B
reisen
C
reist
D
reissen

Slide 12 - Quiz

Und du?...... (reisen) du gerne mit dem Bus.
A
reisst
B
reisest
C
reist
D
reißt

Slide 13 - Quiz

Mark ... (melden) sich nicht.
A
meldt
B
melt
C
meld
D
meldet

Slide 14 - Quiz

... (melden) ihr euch morgen um 8 Uhr?
A
meldt
B
melt
C
meld
D
meldet

Slide 15 - Quiz

Paul ... (finden) Fußball blöd.
A
finde
B
findt
C
find
D
findet

Slide 16 - Quiz

Ihr ... (arbeiten) jeden Sonntag.
A
arbeiten
B
arbeitet
C
arbeitt
D
arbeit

Slide 17 - Quiz

Meine Tante ... (arbeiten) nicht mehr.
A
arbeite
B
arbeit
C
arbeitet
D
arbeidt

Slide 18 - Quiz

Wie ... (finden) du Fußball?
A
findst
B
findest
C
findt
D
finde

Slide 19 - Quiz

Meine Schwester ... (chatten) viel mit ihre Freundinnen.
A
chat
B
chatet
C
chatt
D
chattet

Slide 20 - Quiz

Ik weet hoe een werkwoordn met stam op -s of -d of -t vervoegd moet worden
ja, ik snap het
redelijk, ik moet nog wel oefenen
ik vind het moeilijk
ik snap er niets van
help! ik heb meer uitleg nodig

Slide 21 - Poll