3tl hfd 3 Grammatica woordsoorten KLASS (3)

Woordsoorten
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 2 - Open question

Wat zijn de lidwoorden in de volgende zin:
De jongen springt met één grote sprong over het groene hek.
(zet naast elkaar, komma ertussen en dan spatie en nieuwe woord)

Slide 3 - Open question

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin:

Hij woont in Zwolle naast de bakker in de Jutestraat.
woord, komma, spatie

Slide 4 - Open question

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin:Wat zijn de ZN?
Hij woont in Zwolle naast de bakker in de Jutestraat.
woord, komma, spatie

Slide 5 - Open question

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de volgende zin?

De familie eet vanavond kip met rijst.

Slide 6 - Open question

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 7 - Open question

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin? Of meerderde bn-en.

De dronken automobilist reed de onverlichte fietser aan.

Slide 9 - Open question

Wat is een werkwoord?

Slide 10 - Open question

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Vandaag hebben we de hele dag naar muziek geluisterd.

Slide 11 - Open question

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin?

Hij heeft de hele dag buiten zitten vissen.

Slide 12 - Open question

Het schijnt dat de grote man een tas en een gsm gestolen heeft in de buurt van het park.

Deze zin bevat:
A
4 lidwoorden
B
5 lidwoorden
C
6 lidwoorden
D
7 lidwoorden

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels in de volgende zin?

Op de plank liggen de tijdschriften aan de zijkant, onder een stapel boeken die tegen een steun staan.

Slide 14 - Open question

Benoem de woordsoorten.
De laarzen die Pearl gisteren gekocht heeft, zijn vandaag in de aanbieding.
Laarzen: ...Pearl: ... gekocht:..., heeft: ..., in: ..., aanbieding: ...

Slide 15 - Open question