Grenzen in de aardrijkskunde

Grenzen in de aardrijkskunde

Leerdoel

Aan het einde van deze les kan je verschillende soorten grenzen benoemen in de aardrijkskunde.

Dit is het leerdoel van de les en moet aan het begin van de les gedeeld worden.

Wat weet je al over grenzen in de aardrijkskunde?

Wat zijn grenzen?

Grenzen zijn lijnen op de kaart die aangeven waar het ene land of gebied eindigt en het andere begint.

Dit is de definitie van het begrip 'grenzen' en wordt gebruikt als introductie.

Nationale grenzen

Nationale grenzen zijn grenzen tussen landen.

Beschrijf kort wat nationale grenzen zijn.

Provinciale grenzen

Provinciale grenzen zijn grenzen tussen provincies.

Beschrijf kort wat provinciale grenzen zijn.

Gemeentegrenzen

Gemeentegrenzen zijn grenzen tussen gemeenten.

Beschrijf kort wat gemeentegrenzen zijn.

Grens tussen land en zee

De grens tussen land en zee wordt kustlijn genoemd.

Beschrijf kort wat de grens tussen land en zee is en hoe deze wordt genoemd.

Bergketens als grens

Bergketens kunnen ook gebruikt worden als grens tussen landen of gebieden.

Beschrijf kort hoe bergketens als grenzen gebruikt kunnen worden.

Oefenen

Bekijk de afbeelding en benoem welke soort grens je ziet. (Afbeelding van een kaart met verschillende grenzen)

Laat de afbeelding zien en laat de leerlingen individueel of in groepjes de soort grens benoemen.

Meertalige landen

In meertalige landen kan de taal ook gebruikt worden als grens.

Beschrijf kort hoe taal als grens kan worden gebruikt.

Internationale grenzen

Internationale grenzen zijn grenzen tussen landen die aan elkaar grenzen.

Beschrijf kort wat internationale grenzen zijn.

Samenvatting

Grenzen zijn lijnen op de kaart die aangeven waar het ene land of gebied eindigt en het andere begint. Er zijn verschillende soorten grenzen zoals nationale, provinciale en gemeentegrenzen, grenzen tussen land en zee en bergketens als grens. Taal kan ook als grens worden gebruikt en internationale grenzen zijn de grenzen tussen landen.

Dit is een samenvatting van de les en moet aan het eind van de les gedeeld worden.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.