This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 25 min
Items in this lesson
Betrekkelijk voornaamwoord
NN7 - Grammatica §14 - 2H
Slide 1 - Slide
Wat je gaat leren
Je leert betrekkelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 2 - Slide
Bekijk de volgende zinnen:
Van de showbandleden, (bijv.bijzindie in de hitte optraden), werden enkele onwel.
Is het snoep (bijv.bijzindat kinderen en jongeren lekker vinden), erg ongezond?
Mijn oom Arie (bijv.bijzinvan wie ik deze gitaar heb gekregen), trad vroeger vaak op.
Het meeste (bijv.bijzinwat dit roddelblad publiceert), is klinkklare onzin.
Slide 3 - Slide
De zinnen 1 tot en met 4 bevatten elk een bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw).
Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent (in de voorbeeldzinnen onderstreept). De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.
Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, waar… zijn bijwoorden.
Slide 4 - Slide
Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord
1. Van de showbandleden, (bijv.bijzin) die in de hitte optraden, werden enkele onwel.
2. Is het snoep (bijv.bijzin) dat kinderen en jongeren lekker vinden, erg ongezond?
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2).
Let op: als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat een aanwijzend voornaamwoord.
Slide 5 - Slide
Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord
Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar: een overtreffende trap zonder zelfstandig naamwoord: – Het duurste (bijv.bijzin) wat Marianne ooit gekocht heeft, is haar scooter.
woorden als iets, niets, alles, het enige, veel, weinig, datgene, degene: – Iets(bijv.bijzin) wat je niet weet, kun je tegenwoordig op internet opzoeken.
een hele zin of een deel van een zin: – Sommige landen hebben tolwegen, (bijv.bijzin)wat voor toeristen niet fijn is.
Slide 6 - Slide
Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord
Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: aan wie, over wie, van wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waaraan, waarover, waarvan enzovoort).
Dus: De handelaar van wie Berith het antieke kastje kocht, eiste contante betaling.
Niet: *De handelaar waarvan Berith het antieke kastje kocht, eiste contante betaling. (* betekent: ongrammaticaal)
Slide 7 - Slide
Vul het juiste verwijswoord in. De soldaat vertelde alles aan de journalist ........ hem ondervroeg.
Slide 8 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Niets van ...... hij had verteld, was waar.
Slide 9 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. De jongen ...... Thalia graag verkering zou willen, heeft ze ontmoet op Terschelling.
Slide 10 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Voor het proefwerk .... Jozias gemaakt had, kreeg hij een vier.
Slide 11 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. Hij haalde dus een dikke onvoldoende, ...... hij heel vervelend vond.
Slide 12 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. ..... het antwoord weet op deze vraag, krijgt van mij een 10.
Slide 13 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. De vragen ...... ik stel, zijn niet zo moeilijk.
Slide 14 - Open question
Vul het juiste verwijswoord in. De kinderen vonden de cadeaus ...... Sinterklaas naar hun huis kwam, heel leuk.
Slide 15 - Open question
De soldaat vertelde alles aan de journalist DIE hem ondervroeg.
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent
C
bijwoord
Slide 16 - Quiz
De jongen MET WIE Thalia graag verkering zou willen, heeft ze ontmoet op Terschelling.
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent
C
bijwoord
Slide 17 - Quiz
Voor het proefwerk DAT Jozias gemaakt had, kreeg hij een vier.
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent
C
bijwoord
Slide 18 - Quiz
Hij haalde dus een dikke onvoldoende, WAT hij heel vervelend vond.
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent
C
bijwoord
Slide 19 - Quiz
De vragen DIE ik stel, zijn niet zo moeilijk.
A
betrekkelijk vnw
B
betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent
C
bijwoord
Slide 20 - Quiz
Ga dan nu naar de planning van de digitale methode, maak de opdrachten die ik heb klaargezet voor jullie.