Deeltaak 3 Week 4 Les 3 goed

2B Deeltaak 3 Week 4 les 3!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2B Deeltaak 3 Week 4 les 3!

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?

  • Verder met Lesen Aufgabe 9 und 10
  • Hoe zit het met de toetsdata: dt 3 heeft week 6 erbij...
  • mussen sollen
  • Fragen!?



Slide 2 - Slide

Vorab Fragen?

Slide 3 - Slide

Pak Seite 143 weer voor je!

Slide 4 - Slide

Fragen 

Was kann man im Tropical Islands machen?
Wie groß ist das Tropical Islands?
Wie kann man im Tropical Islands übernachten?
Wo liegt das Tropical Islands?

Slide 5 - Slide

Unterstreiche im Text zwei Sätze, die zeigen, dass der Autor positiv über das Tropical Islands denkt, und unterstreiche in einer anderen Farbe zwei negative Kommentare. 

Slide 6 - Slide

Aufgabe 10 Wörter raten
Was bedeutet das fett gedruckte Wort? 

Slide 7 - Slide

Aber wer nimmt das schon so genau?
genau
A
precies
B
moeilijk

Slide 8 - Quiz

Und dort befindet sich "Tropical Islands".
dort
A
er
B
daar

Slide 9 - Quiz

Die Nächte verbrachten wir übrigens in Stoffzelten.
Zelten
A
stoelen
B
tenten

Slide 10 - Quiz

Es ist natürlich keine Insel, sondern eine Erlebnislandschaft.
Insel
A
eiland
B
paradijs

Slide 11 - Quiz

Heute wächst darin der größte Indoor- Regenwald der Welt!
wächst
A
wisselt
B
groeit

Slide 12 - Quiz

Modalverben müssen en sollen
Jullie hebben verschillende Modalverben geleerd, waaronder müssen. 
Vandaag leg ik jullie uit dat je het NL woord moeten, zowel met müssen als met sollen kan vertalen en wat het verschil ertussen is. 

Slide 13 - Slide




Je gaat eerst kijken naar een filmpje zodat je  weet hoe het zit met de werkwoorden müssen en sollen... 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

müssen of sollen
Je krijgt nu een aantal situaties  te zien waarin jij moet kiezen of je de vorm van müssen of de vorm van sollen moet gebruiken.
Schrijf de vorm over van het werkwoord dat jij denkt te moeten gebruiken in de desbetreffende situatie.....

Slide 16 - Slide

"Ihr müsst/ sollt jetzt Aufgabe 10 machen", sagt Frau Kuiper.
A
müsst
B
sollt

Slide 17 - Quiz

Bei der Ampel musst/ sollst du anhalten.
A
musst
B
sollst

Slide 18 - Quiz

Ich weiß nicht was ich jetzt machen soll/ muss.
A
soll
B
muss

Slide 19 - Quiz

Wo sind die Toiletten?
Ich muss/ soll mal.
A
muss
B
soll

Slide 20 - Quiz

Der Arzt hat gesagt, dass Julian mehr Früchte essen ... ...
A
muss
B
soll

Slide 21 - Quiz

Du ... ... jetzt gehen, sonst verpasst du den Zug (=trein).
A
musst
B
sollst

Slide 22 - Quiz

Es ist nass draußen; es ____ also geregnet haben.
A
muss
B
soll

Slide 23 - Quiz

So was ___ man nicht sagen! Das ist unhöflich.
A
muss
B
soll

Slide 24 - Quiz

Zusammenfassung
moeten heeft twee betekenissen: müssen en sollen
müssen: noodzaak, consequenties, het kan niet anders
sollen: de wil van een ander, twijfel uitdrukken

Slide 25 - Slide

Toetsen
SO Kapitel 10 + grammatica Kapitel 9 (week 6 les 1, 25 januari)
Leestoets ( week 6, les 2, 28 januari)
Afsluitende les (week 6, les 3 29 januari)
Mondeling ( maandag in de nieuwe toetsweek, 1 februari) 

Slide 26 - Slide

Hausaufgaben
Baustein 8 und 9: Aufgabe 3, 4, 5, 6, 7
Wörter Kapitel 10 lernen ( NL-D en D-NL)
Grammatik 3e naamval leren
Mondeling deel 1 en of deel 2


Slide 27 - Slide

Gibt es noch Fragen?

Slide 28 - Slide