B2k Chapitre 1-6

Exercices à faire

page 60 exercice 16f, 17ade

page 68 exercice 22,23ab, 24ab

page 98 exercice 16cd, 17ab, 19 (p.101)

page 114 exercice 30abd, 31abc

page 130 exercice 7abc, 8abc

page 134 exercice 10a, 11abc

page 62 exercice 17e

Quoi faire?

1. Blooket & levend memory
2. kwartet
3. quiz

Jeudi 28 mai

Chapitre 6 - les questions (3x) 

Chapitre 7 - faire - présent et passé composé

Chapitre 6 et 7 - exercices Jeu de cartes 

Cédric

Faire = doen, maken

Présent

Je fais = ik doe, maak

tu fais = jij doet, maakt

il fait = il doet, maakt

nous faisons = wij maken

vous faites = u doet, maakt

ils font = zij doen, maken

Passé composé = vtt

ik heb gedaan/gemaakt = j'ai fait

jij hebt gedaan/gemaakt 

 - tu as fait

il/elle/on a fait

nous avons fait 

vous avez fait

ils/elles ont fait

Aller = gaan - présent

Je vais  = ik ga

tu vas = jij gaat

il va = hij gaat 

nous allons = wij gaan

vous allez = u gaat / jullie gaan

ils vont = zij gaan

Aller = gaan - futur proche

vorm van aller au présent + infinitif (heel ww)

Je vais  manger = ik ga eten

woordvolgorde: ow + alle ww + lijd vw/mee vw + plaats/tijd

Ik ga een pizza eten in een restaurant.

Je vais manger une pizza au restaurant.

Aller  = gaan

Je vais = ik ga

tu vas = jij gaat

il va = hij gaat

nous allons = wij gaan

vous allez = u gaat / jullie gaan

ils vont = zij gaan

 faire = doen/maken

je fais = ik doe/maak

tu fais = jij doet/maakt

il/ele/on fait = hij maakt

nous faisons = wij maken/wij doen

vous faites = u maakt/jullie maken/doen

ils font = zij maken/doen

Chapitre 6 - Ah oui, Paris!

Vraagwoorden

qui - wie? 

quoi? - wat? (qu'est-ce que? / Quel(le)?)

où? - waar?     (ou = of)

pourquoi? - waarom?

quand? - wanneer?

comment? - hoe?

Les questions (3x)

Jij houdt van aardbeien. - Tu aimes les fraises. 

Houd jij van aardbeien? 

1) Tu aimes les fraises? (zelfde woordvolgorde + vraagteken)

2) Est-ce que tu aimes les fraises? (est-ce que + 'normale' zin)

3) Aimes-tu les fraises? (inversie: ow+pv omdraaien)

Attention: manier 3 kan alleen met ow = pers vnw (je,tu,il,elle,on,nous,vous,ils,elles)

Les questions (3x)

3) Aimes-tu les fraises? (inversie: ow+pv omdraaien)

Attention: manier 3 kan alleen met ow = pers vnw (je,tu,il,elle,on,nous,vous,ils,elles)

Sophie aime les fraises. 

Houdt Sophie van aardbeien? 

Sophie, aime-t-elle les fraises? 

Vocabulaire A - p 78

loin  [lwâ]

tout près [toe prè]

à gauche [aa g*oosch]

à droite [aa drwâtu]

tout droit [toe drwâ]

l'est   [lestû]

l'ouest  [lwestû]

*g van Google

pour rien [poer riejèn]

là-bas  [laabâ]

Transport

à vélo / à pied / à cheval

en tram / en bus / en métro / en train / en avion / en voiture

français    anglais --> franglais

on y gogo

L'adjectif = Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijv nw zegt iets over een znw: mooi, lelijk, groot, kleiin.

le petit frère - la petite soeur - les petits frères - les petites soeurs.

	masculin	féminin
singulier	Simon	Simon e
pluriel	Simon s	Simon es

L'adjectif = Het bijvoeglijk naamwoord

v ev = +e   la grande table

m mv = +s   les grands chats

V mv = +es   les grandes soeurs

	masculin	féminin
singulier	Simon	Simon e
pluriel	Simon s	Simon es

L'adjectif = Het bijvoeglijk naamwoord

rood = rouge dat blijft rouge  ook bij m ev

la voiture rouge  et le stylo rouge

rood - e	masculin	féminin
singulier	roug e	rouge
pluriel	rouge s	rouge s

L'adjectif irrégulier: mooi

de mooie jongens = les beaux garçons

de mooie meisjes = les belles filles

mooi	masculin	féminin
singulier	beau	belle
pluriel	beau x	belle s

L'adjectif irrégulier: nieuw

de nieuwe leerlingen - les nouveaux élèves

de nieuwe auto's - les nouvelles voitures

nieuw	masculin	féminin
singulier	nouveau	nouvelle
pluriel	nouveau x	nouvelle s

L'adjectif irrégulier: oud

de oude dame = la vieille dame [vjieijû]

oud	masculin	féminin
singulier	vieux	vieille
pluriel	vieux	vieille s

L'adjectif = Het bijvoeglijk naamwoord

grijs = gris   le stylo gris - les stylos gris

Engels = anglais 

grijs - s	masculin	féminin
singulier	gris	gris e
pluriel	gris	gris es

Ordre des mots

[tijd] onderwerp + alle werkwoorden + lijd vw + meew vw / plaats/tijd

Ce week-end, j'ai fêté mon anniversaire avec mes amis au restaurant. 

J'ai bavardé avec mon petit-ami. 

J'ai dansé avec les filles. 

J'ai mangé avec les garçons. / J'ai b

Le passé composé - vtt

ik heb gegeten : j'ai regardé

1) hulpwerkwoord: vorm van avoir in de présent

2) voltooid deelwoord: hele werkwoord -er + é

1) j'ai, tu as, il/elle/on a, nous avons, vous avez, ils/elles ont

2) exemples: donné, chanté, fêté, regardé, etc.

Exercice 16 et 17

Chapitre 5

Faire: Exercice 9a, 10, 12a, 17defg, 18ab

Fini? Slimstampen A et B

Stromae - Carmen

Verbes - er

aider = helpen

donner = geven

chercher = zoeken

adorer = dol zijn op

habiter = wonen

regarder = kijken

trouver = vinden

rester = blijven

préparer = voorberiden

manger = eten

parler = spreken/praten

aimer = houden van

préférer = voorkeur geven aan

acheter = kopen

demander = vragen

marcher = lopen

travailler = werken

détester = hekel hebben aan

Verbes - er

je parle

tu parles

Paul/ Sophie/ il/elle/on parle

nous parlons

vous parlez

mes parents/mes amis/ Mo et Sophie/ ils/elles parlent

manger = eten

parler = spreken/praten

aimer = houden van

préférer = voorkeur geven aan

acheter = kopen

demander = vragen

marcher = lopen

travailler = werken

détester = hekel hebben aan

De kloktijden en français

(Het is ... = C'est)

Il est une heure (v) = het is 1 uur. 

Il est une heure et demie = Het is half twee. (13u30)

Il est deux heures.  = Het is twee uur. 

Il est deux heures et quart. = Het is kwart over twee. 

Il est trois heures moins le quart. = Het is kwart voor drie.

De kloktijden en français

Het is twaalf uur 's middag = Il est midi. (m)

Het is twaalf uur 's nachts = Il est minuit.

Het is half één (12u30) = Il est midi et demi.

Het is half één (00u30) = Il est minuit et demie.

Hoe laat is het? - Quelle heure est-il?   [kèleurètiel]  

Ex12b p.109

onregelmatig werkwoord

être = zijn - Présent (t.t.)

ik ben = je suis   [zju swie]

jij bent = tu es    [tuu è]

hij is = il est        [iel è]

zij is = elle est    [èl è]

we zijn / men is = on est [onè]

qu = question [kèstjon]

et quart [ee kar]

quand [kan] = wanneer

quatre [katru] = vier 

Le coq dit ququeleque

kukeluku

onregelmatig werkwoord

être = zijn - Présent (t.t.)

wij zijn = nous sommes   [noesomm]

jullie zijn / u bent = vous êtes   [voezèt]

zij zijn (m) = ils sont    [ielson]    

zij zijn (v) = elles sont  [èlson]

c'est = het is       het zijn = ce sont

Het bezittelijk voornaamwoord / Le pronom possessif

nl	m ev	v ev	mv pluriel
mijn	mon	ma /mon	mes
jouw	ton	ta / ton	tes
zijn/haar	son	sa / son	ses
ons/onze	notre	notre	no s
uw/jullie	votre	votre	vo s
hun	leur	leur	leur s

Het bezittelijk voornaamwoord / Le pronom possessif

Als in het ev een znw vrouwelijk begint met een klinker of stomme h, dan kies je het bez vnw m ev: mon, ton, son.

mon école (v) = mijn school

son amie (v) = zijn vriendin

notre ami = onze vriend [notramie]

La négation / De ontkenning

niet / geen = ne ... pas

... = persoonsvorm --> 1e werkwoord van de zin

Ik kijk niet = Je ne regarde pas

Je ne parle pas français. 

Je ne sais pas = ik weet het niet

Je ne comprends pas. = Ik begrijp het niet.

La négation / De ontkenning

niet / geen = ne ... pas / n' ... pas (klinker of stomme h)

Ik woon in Nijmegen. = J'habite à Nimègue.   (ik = je / j')

Ik woon niet in Parijs. = Je n'habite pas à Paris.

Het is duur. = C'est cher.

Het is niet duur. = Ce n'est pas cher.

La négation / De ontkenning

Elle aime le poisson? Non, elle n'aime pas le poisson

Tu regardes le film? Non, je ne regarde pas le film.

Vous cherchez une baguette? Non, nous ne cherchons pas une baguette.

Les nombres

quatre vingt = 4  x 20 --> 80

quantre-vingt-six = 86

quatre-vingt-dix = 90

quatre-vingt-dix-huit = 98

Het bepaald lidwoord / l'article défini

De & Het: le, la, l', les;   

le père = de vader (m ev) --> les pères

.. mère = de moeder (v ev) --> les mères

.. parents = de ouders (mv)

de/het	M	V
ev	le	la
mv	les	les

Het bepaald lidwoord / l'article défini

l'hôtel = het hotel (m ev) [lootèl]; l'école = de school (v ev) [leekol] ;l'appartement = het appartement (m ev) [lappartumâ]

Als het znw in het ev begint met een klinker of stomme h, dan wordt le/la --> l'

de/het	M	V
ev	le / l'	la / l'
mv	les	les

Het onbepaald lidwoord / l'article indéfini

une école = een school (v ev)  [uuneekol]

elle a un chien = zij heeft een hond

de/het	M	V
ev	un	un e
mv	des	des

Onregelmatige werkwoord: hebben = avoir

Le présent = t. t.                                                   je = ik 

Enkelvoud:                                   j' = ik voor een klinker of stomme h

ik heb = j'ai  [zjee]

jij hebt = tu as  [uu a]

hij heeft = il a / zij heeft = elle a : Sophie (elle) ...

we hebben / men heeft = on a

Onregelmatige werkwoord: hebben = avoir

Le présent = t. t.                                                   

Meervoud

wij hebben = nous avons [noezavôn]

u heeft / jullie hebben = vous avez   [voezavee]

zij hebben (m mv) = ils ont   [ielzôn] 

zij hebben (v mv) = elles ont    [èlzôn]

Onregelmatige werkwoord: hebben = avoir

Paul et Sophie ont (zij hebben)

Mes parents ont...

zij hebben (m mv) = ils ont   [ielzôn] 

zij hebben (v mv) = elles ont    [èlzôn]

Planagenda

huiswerk voor 17 september:

Bron F ex. 23 et 24

Leren voc. A+B (slimstampen en/of p. 52)

Toets chapitre 1: 24 september

voca p. 52 et 53

Phrases (zinnen) p. 54 (C en G): bijv. Tu habites où?  J'habite à Nimègue.

Les nombres: F-N vingt = 20  

het lidwoord: le, la, l', les, un, une (p.55)

hebben = avoir (p.55)

Toets chapitre 1: 24 september

Chapitre 1

Bron D: exercice 16 et 17

Bron H: exercice 30

Fini? Slimstampen chapitre 1

Chapitre 1- Je m'appelle...

Source A: exercice 6 et 7a

Bron B: exercice 9abc, 10ab, 11ab, 12a

Bron D: 16abcd, 17abde

Bron E: exercice 22ab

Bron F: exercice 25b, 26a

Bron H: exercice 30abc, 31acde

Fini? Slimstampen chapitre 1

Verbes - er