12.2 Het zit in de familie

Erfelijkheid
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Erfelijkheid

Slide 1 - Slide

HW controle
Yasmina, Nikki, Danne, Emma, Moritz, Sanne, Hidde, Daan, Sofie, Maurits

(Jill, Sophie, Kerem, Kato, Amber, Pien, Frederique, Cas, Dante, Rachel, Maira)

Slide 2 - Slide

Fenotype

Homozygoot

Een "onderdrukt" allel
De allelen voor een bepaalde eigenschap
Twee verschillende allelen voor een bepaalde eigenschap
Homozygoot dominant
Homozygoot recessief
Heterozygoot
De waarneembare eigenschap van een organisme
Twee gelijke allelen voor een eigenschap
Recessief allel
Gen
Heterozygoot
AA
aa
Aa

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Slide

 Oefenopgave 1

  • Bij cavia’s is de aanleg voor zwart haar dominant over die voor wit haar. Twee cavia’s (heterozygoot voor deze aanleg), worden met elkaar gekruist. Hoe groot is het percentage nakomelingen in de F1 dat wit haar zal hebben? 

  • Maak nu een kruisingsschema

Slide 5 - Slide

Oefenopgave 2
  • Krullend haar (A) is dominant boven stijl haar (a).
  • Wat is de fenotypeverhouding in de F1 bij de kruising: 
  • P: Aa x aa?

  • Werk deze kruising uit met een kruisingstabel en geef het antwoord op de vraag?

Slide 6 - Slide

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant
over wit. Een homozygoot zwart konijn
wordt enkele malen gekruist met een
wit konijn.
Wat is het genotype van de konijntjes
uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 7 - Quiz

Nog eentje dan...
1 bruin heterozygote hengst krijgt nakomelingen met 1 blonde merrie. 

Hoe zien de nakomelingen eruit? Geef ook de verhoudingen in het genotype en fenotype.

Slide 8 - Slide

Stambomen

Slide 9 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan uitleggen hoe aandoeningen overerven.

  • Je kan ook uitleggen hoe je eigenschappen in een stamboom weergeeft.

Slide 10 - Slide

Hoe krijg je een erfelijke aandoening?
  • Erfelijke aandoeningen: veroorzaakt door foutjes in de genen. 
  • Monogeen: erfelijke aandoening bepaald door één gen (bv albinisme).
  • Drager: mensen die één recessief allel bij zich dragen en niet ziek zijn. 

Slide 11 - Slide

Recessief overervende ziekte 
  • Ziekmakende allel dat niet tot uiting komt bij een heterogeen genenpaar.
  • Als beide ouders heterozygoot zijn voor een eigenschap (bv Aa + Aa)
  • Als de ziekte niet tot uiting komt, noem je het ziekmakende allel 'recessief' (bv 'a').

-> Is dochter ziek, dan is zij 'aa'.  

Slide 12 - Slide

Dominant overervende ziekte
  • Als één van de ouders heterozygoot is, andere ouder homozygoot (recessief) is.

  • Kind dat gezond is móet wel 'aa' zijn. Dominant krijg nl altijd hoofdletter. Dus kind dat Aa is, is óók ziek. 

Slide 13 - Slide

Iemand die wel het gen voor de zieke hypofosfatase bezit maar zelf niet ziek is, wordt een drager genoemd.

Is Stephanie een drager? En Henry?

A
Alleen Stephanie is een drager.
B
Alleen Henry is een drager.
C
Stephanie en Henry zijn beiden drager.
D
Stephanie en Henry zijn beiden geen drager.

Slide 14 - Quiz

Weinig kleurenblinde meisjes
  • Geslachtsgebonden recessieve overerving: als een aandoening veroorzaakt wordt door een  gen op het X-chromosoom en recessief is. 

  • Vrouw heeft nog een ander X-chromosoom om 'te compenseren', dus mannen met x-chromosomale aandoening komt vaker voor. 
  • Noteren van geslachtsgeb.eigenschap: voorbeeld: XA en Xa. 

Slide 15 - Slide

X-chromosomale afwijking -> voorbeeld
  • Voorbeeld: op Y-chromosoom zitten geen allelen voor de eigenschap kleurenblindheid. 

  • - Genotype vader met dominante allel noteer je als XAY. (niet kleurenblind)
  • - Genotype van moeder noteer je als XAXa. (drager)

  • meisje kan alleen kleurenblind zijn als vader kleurenblind is en moeder drager. 

Slide 16 - Slide

Stambomen
  • Vierkantjes zijn mannen
  • Cirkels zijn vrouwen
  • Wanneer de cirkel of het vierkant rood is ingekleurd, betekent dit dat het individu een bepaalde eigenschap wél heeft.
  • Een stamboom wordt van boven naar onderen ‘gelezen’.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Genotypen afleiden uit fenotypen in de stamboom
  • 1 Dochter is rood en heeft dus een afwijkend fenotype
  • Wat zegt dit over het genotype van de ouders?
  • Welk genotype moet de dochter hebben?
  • Welke genotypen zouden de andere kinderen kunnen hebben?

Slide 19 - Slide

Uitwerking stamboom
  • Dochter heeft als enige een ander fenotype => dat moet wel homozygoot recessief zijn dus aa
  • Ouders moeten wel drager zijn van het recessieve allel =>  de ouders zijn heterozygoot Aa want ze hebben niet het recessieve fenotype
  • Van de andere kinderen weet je alleen zeker dat ze ten minste 1 dominant allel hebben want ze hebben niet het recessieve fenotype

Slide 20 - Slide

Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 21 - Quiz

Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b
Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video


Twee witte Leghorns worden met elkaar gekruist.
De stamboom geeft de resultaten van deze kruising weer.
Wat is het genotype van de ouders?
A
Beide hebben genotype AA
B
Beide hebben genotype aa
C
Beide hebben genotype Aa
D
Eén van beide heeft genotype AA, de ander Aa.

Slide 24 - Quiz

Wanneer laten ouders een stamboomonderzoek doen?
  • Een stamboom geeft informatie over hoe een eigenschap overerft.

  • Erfelijkheidsvoorlichters gebruiken stambomen om een advies te kunnen geven aan mensen die een erfelijke aandoening in de familie hebben.

Slide 25 - Slide

Huiswerk
  • Hoofdstuk 12
  • 12.2 Opdracht 1 t/m 21.

Slide 26 - Slide