week 48 - H.4 Gedicht

Welke vertelsituaties ken je?
1 / 18
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welke vertelsituaties ken je?

Slide 1 - Mind map

Wat is het verschil tussen een verteller en een auteur?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Donderdag 2 december

             Inschrijven maatwerk: vandaag vanaf 18:00 uur!

Wat gaan we doen:

                Stijlfiguren: tegenstelling/ overdrijving/ retorische vraag

Slide 4 - Slide

EIND WEEK 20
Welke stijlfiguren moet je kennen - Overzicht

  • herhaling
  • tautologie
  • pleonasme
  • vooropplaatsing
  • opsomming
  • climax
  • anticlimax
  • parallellisme
  • tegenstelling
  • overdrijving
  • retorische vraag
Klik hier voor het leerstofoverzicht voor tw2 (zie ook Classroom).
Uit: 'Op Niveau'

Slide 5 - Slide

Stijlfiguren - Tegenstelling, overdrijving, retorische vraag 
Bij een tegenstelling (antithese) worden tegengestelde zaken naast elkaar gezet: arm - rijk, dood - leven. Hoe sterker en aparter de tegenstelling is, hoe krachtiger het effect op de lezer. 

Bij een overdrijving (hyperbool) wordt iets sterker of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is: 'Ik erger me dood aan hem." 

Een retorische vraag is geen vraag maar een mededeling in de vorm van een vraag: "Mogen we die agressie op straat toestaan? 

Slide 6 - Slide

Welk 
stijl-
figuur?

Slide 7 - Slide

Welk 
stijl-
figuur?

Slide 8 - Slide

quizje - zeven vragen 

Slide 9 - Slide

Nu is het nog droog, maar straks krijgen we beslist regen.
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 10 - Quiz

Kun je nu echt geen seconde stilzitten?
A
Overdrijving
B
Tegenstelling
C
Retorische vraag
D
Tautologie

Slide 11 - Quiz

We zitten al een eeuwigheid op je te wachten.
A
Tegenstelling
B
Overdrijving
C
Tautologie
D
Pleonasme

Slide 12 - Quiz

Die roze frambozen zien er lekker uit.
A
Tegenstelling
B
Overdrijving
C
Herhaling
D
Pleonasme

Slide 13 - Quiz

Wil je ziek worden?
A
Tautologie
B
Overdrijving
C
Retorische vraag
D
Pleonasme

Slide 14 - Quiz

Hij is altijd en eeuwig te laat.
A
Overdrijving
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Herhaling

Slide 15 - Quiz

Jij wilt later toch goed verdienen?
A
Herhaling
B
Tautologie
C
Retorische vraag
D
Pleonasme

Slide 16 - Quiz


Bestuderen: Op Niveau H.4, p. 8, 2.4 - stijlfiguren:
tegenstelling/ overdrijving/ retorische vraag

Maken+huiswerk: H.4-Gedicht, p.9, opdr. 25: 1 t/m 12
                                  

Slide 17 - Slide

Filmpje met compleet overzicht van de stijlfiguren 
Handig bij het leren! 

Slide 18 - Slide