Oefenen PW H8 KADER

H8

F
O
R
M
U
L
E
S
1 / 38
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H8

F
O
R
M
U
L
E
S

Slide 1 - Slide

Formule met letters
Kosten in € = 15 + 4t
t = tijd in dagen

Bereken de kosten voor t = 5






15 + 5 x 4 = 

€35,-

Slide 2 - Slide

Bedrag = 50 - 4t
Heeft deze formule een stijggetal of een daalgetal?
A
Stijggetal
B
Daalgetal

Slide 3 - Quiz

Inkomsten = 20 + 4t
t = tijd in uren
Per uur gaat Barbara 2 euro meer verdienen.
Wat wordt de nieuwe formule?
A
Inkomsten = 22 + 4t
B
Inkomsten = 22 + 6t
C
Inkomsten = 20 + 6t
D
Inkomsten = 20 + 4 x aantal uren

Slide 4 - Quiz

Beltegoed = 25 - 0,5t
t = tijd in minuten
Tom waardeert het beltegoed op met 5 euro.
Wat wordt de nieuwe formule?
A
Beltegoed = 30 - 0,5t
B
Beltegoed = 20 - 0,5t
C
Beltegoed = 30 - 5,5t
D
Beltegoed = 25 - 5,5t

Slide 5 - Quiz

40
0,18

Slide 6 - Slide


Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 7 - Quiz


Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 8 - Quiz


Wat is het stijggetal van formule C?
A
55
B
2
C
70
D
3

Slide 9 - Quiz

Neem formule D.
Vul voor de tijd in maanden 12 in.
Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70

Slide 10 - Quiz

Tijd voor een feestje!
Daar hoort een uitnodiging bij...
kosten in € = 2,50 + 0,75 x aantal kaarten       

vul de tabel in: 

2,50
10,00
17,50
25,00
32,50
40,00

Slide 11 - Slide

Hoeveel weegt een jonge olifant als hij 5 maanden oud is? Schrijf de berekening erbij.

Slide 12 - Open question

Hoeveel weegt een jonge olifant als hij 1 jaar oud is? Schrijf de berekening erbij.

Slide 13 - Open question

Wat is het
begingetal?

Slide 14 - Open question

Wat is het stijggetal?

Slide 15 - Open question

Bereken de kosten voor
a = 12

Slide 16 - Open question

De prijzen veranderen. Per km moet je €0,12 meer betalen en het vaste bedrag daalt met €0,15. Wat is de nieuwe formule?

Slide 17 - Open question

Gerard reist 12 km. Wat moet hij volgens de nieuwe formule betalen?
ritprijs in € = 0,64 + 0,24a
a = reisafstand in km

Slide 18 - Open question

Welke formule heeft als begingetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 19 - Quiz

Welke formule heeft er als stijggetal 3?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 20 - Quiz

Wat staat er onder de 20?
30
27,50
25

Slide 21 - Slide

Wat is het begingetal?






 
 









aantal
240









aantal







7,50

Slide 22 - Slide

Wat is het stijggetal?






 
 









aantal
240









aantal







Stijggetal = 11,50

30,50 - 7,50 = 23      23 : 2 = 11,50

Slide 23 - Slide

Heeft deze tabel regelmaat?
A
Ja
B
Nee
C
Weet ik niet

Slide 24 - Quiz

beltegoed (€) = 25 - 0,20 x tijd (minuten)
0,20
25
staat er niet bij
begingetal
stijggetal
daalgetal

Slide 25 - Drag question

kosten (€) = 11 + 5 x tijd (dagen)
11
5
staat er niet bij
begingetal
stijggetal
daalgetal

Slide 26 - Drag question

Wat moet je berekenen in de volgende opgave:

Bereken 5t voor t = 3
A
5 + 3
B
5 - 3
C
5 x 3
D
5 : 3

Slide 27 - Quiz

Bereken
t = 3

Slide 28 - Open question



Hoeveel betaalt Sanne als zij de scooter 3 uur huurt?
A
15 euro
B
30 euro
C
35 euro
D
40 euro

Slide 29 - Quiz

inkomsten in € = 5,45 + 6 x tijd in uren

welke beweringen zijn juist?
A
€6,- is het daalgetal
B
€6,- is het vaste bedrag
C
€6,- is het stijggetal
D
€5,45 is het stijggetal

Slide 30 - Quiz

Rens laadt zijn reistegoed op met € 40.
Verandert het begingetal of het daalgetal?

reistegoed in € = 25 - 0,14 x afstand in km
A
daalgetal
B
begingetal
C
stijggetal
D
niks

Slide 31 - Quiz


In deze tabel zit regelmaat.
Wat is de regelmaat ?
A
Per uur komt er 25 m bij
B
Per minuut komt er 25 m bij.
C
Per uur gaat er 25 m af.
D
Per minuut gaat er 25 m af.

Slide 32 - Quiz


Welk onderdeel van de formule heeft te maken met het vaste bedrag?
A
kosten in €
B
0,50
C
aantal foto's
D
2

Slide 33 - Quiz

wat komt onder 0
in de tabel?
A
2,50
B
4
C
6,50
D
0

Slide 34 - Quiz

wat komt onder 1
in de tabel?
A
2,50
B
4
C
6,50
D
0

Slide 35 - Quiz

wat moet in de plek
van a en b komen?
A
a: stijggetal b: begingetal
B
a: dalgetal b: stijggetal
C
a: begingetal b: stijggetal
D
a: begingetal b: dalgetal

Slide 36 - Quiz


A
€2,10
B
€1,25
C
€3,35
D
€5,-

Slide 37 - Quiz


A
575 euro
B
325 euro
C
77,5 euro
D
475 euro

Slide 38 - Quiz