This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
llamarse= heten acostarse=naar bed gaan
levantarse=opstaan vestirse=z.aankleden
afeitarse= z.scheren lavarse=z.wassen
ducharse=z.douchen divertirse=z.vermaken
irse=weggaan aburrirse=z.vervelen
relajarse=z.ontspannen
encontrarse con=ontmoeten