Les 4 Reading & Adjectives (HV)

Welcome!:)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welcome!:)

Slide 1 - Slide

lessonplan

- herhaling adjectives
- vocab
- homework

Slide 2 - Slide

Goal
Ik weet wat een adjective is en wat een adverb is.


Ik heb een beeld welke woorden ik van C ken. 

Slide 3 - Slide

What is an adjective?

Slide 4 - Open question

Wat komt er vaak na een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 5 - Open question

Waarvoor gebruik je een 'adjective'?

Slide 6 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
It is a beautiful ship.

A
Adjective (bijvoegelijknaamwoord)
B
Adverb (bijwoord)

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord of bijwoord?
Jack falls beautifully.

A
Adjective (bijvoegelijknaamwoord)
B
Adverb (bijwoord)

Slide 8 - Quiz

Hoe zat het ook alweer?
op de volgende pagina staat weer de uitleg. Komt het bekend voor? 

Slide 9 - Slide

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 10 - Slide

Adjectives
*Je zet een bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord.
*Bij sommige zinnen zet je ze achter het werkwoord.
Dit is bij de volgende werkwoorden: 
to be (am, are, is, was ,were, been), to look, to appear, to seem.

Op de volgende slide is een filmpje met uitleg hierover.

Slide 11 - Slide

Bijwoord (adverb)
Een bijwoord zegt iets over een werkwoord.   (actie in de zin).

Madonna sings beautifully. ("beautifully" zegt iets over "sings".)

Een werkwoord is iets wat je kunt doen.

Hoe maak je een bijwoord?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

What is long in the following sentence?

Jacks has long hair

A
Long is an adjective
B
Long is an adverb

Slide 15 - Quiz

Maak van het woord een adverb.

Slide 16 - Slide

fantastic

Slide 17 - Open question

amazing

Slide 18 - Open question

easy

Slide 19 - Open question

incredible

Slide 20 - Open question

fast

Slide 21 - Open question

Ik weet het verschil tussen een adverb en adjective en kan deze toepassen.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
met hulp

Slide 22 - Quiz

Vocabulary (C: Reading) 

Slide 23 - Slide

1. anoniem

Slide 24 - Open question

2. beweren

Slide 25 - Open question

3. samenwerken

Slide 26 - Open question

4. erkenning

Slide 27 - Open question

5. richting

Slide 28 - Open question

6. kans, mogelijkheid

Slide 29 - Open question

7. to perform

Slide 30 - Open question

8. to receive

Slide 31 - Open question

9. record label

Slide 32 - Open question

10. to release

Slide 33 - Open question

Homework



Study:  

Vocab - Theme words

Slide 34 - Slide