2. ESTAR / HAY

¡Buenos días!
Buenos Aires, Argentina
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

¡Buenos días!
Buenos Aires, Argentina

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer?
  • Controlar los deberes
  • Practicar el vocabulario
  • Explicación hay / estar

  • ¡A trabajar!
  • Describir tu ciudad/pueblo
  • Los deberes
Buenos Aires, Argentina
les 1
les 2

Slide 2 - Slide

Maak een mindmap

Wat ga je doen?: Je maakt een mindmap met daarin zoveel mogelijk woorden die je nodig hebt om een stad, dorp of wijk te beschrijven. 

Hoe ga je dat doen?: Je maakt je mindmap op papier, zodat je deze kan toevoegen aan je leefboek. Op pagina 21 van de module vind je een voorbeeld. Gebruik woordenlijst 1.3 voor woordenschat. Ook in module 4 heb je al een paar namen van winkels geleerd. Zoek tot slot zelf nog nieuwe woorden op. 

Wanneer inleveren: Ik ontvang van iedereen uiterlijk dinsdag 18 mei voor het 1e uur een foto van de mindmap in je leefboek. Deze foto kan je inleveren via ELO-opdrachten. 
los deberes

Slide 3 - Slide

Door op de titel te klikken opent er een quizlet lijst.


Slide 4 - Slide

De verslaglegger van klas D2A
Wat: Je bedenkt 3 vragen over het lesdoel van vandaag.

Hoe: Maak eerst ook zelf de opdrachten tijdens de les, zodat je meer inzicht krijgt in de lesstof. Formuleer vervolgens drie zelfgekozen vragen.

Waarom: Aan het eind van de les worden deze vragen gesteld aan je klasgenoten. 
Lesdoel: Ik weet wanneer ik hay en wanneer ik estar dien te gebruiken.

Slide 5 - Slide

Los verbos hay - estar
Vorig jaar heb je het werkwoord estar geleerd. 
Wat betekent het werkwoord estar?

Wat zijn de vervoegingen van het werkwoord estar?
Schrijf het schema in je schrift:
yo
él / ella / usted 
nosotros
vosotros
ellos / ellas / ustedes
___________
___________
___________
___________
___________
___________
estar = zich bevinden
estoy
estás
está 
estamos
estáis
están

Slide 6 - Slide

ESTAR
HAY
Betekenis: zich bevinden, staan, liggen.

Je gebruik estar:
-wanneer je aangeeft waar iets zich bevindt
-bij een bepaald lidwoord (el, la, los, las)
-bij een bezittelijk voornaamwoord (mi, tu, su ...)
-bij een eigen naam (Carlos, Pablo, Maria, Eva...)

  • denk aan de accenten




Betekenis: er is, er zijn.

Je gebruikt hay:
-bij een onbepaald lidwoord (un, una, unos, unas)
-zonder lidwoord
-met een hoeveelheidswoord (muchos, pocos...)
-met een telwoord (uno, dos, tres ...)

  • Als iets er niet is dan zeg je: No hay.

  • Het werkwoord hay hoef je niet te vervoegen!

  • Kan je het woordje er toevoegen in de zin, dan gebruik je altijd het werkwoord hay!


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

¡A practicar!
Vul in: HAY / ESTÁ / ESTÁN

1. Los libros _________________ encima de la mesa.
2. ¿Sabes si _________________ un hotel por aquí cerca?
3. Esta semana __________________ muchos españoles en el colegio.
4. Los españoles ___________________ en casa de nuestros alumnos.
5. En la calle La Paz ___________________ tiendas de ropa.
6. No sé donde ______________________ mis zapatos.
1. están
2. hay
3. hay
4. están
5. hay
6. están
6. 

Slide 10 - Slide

¡A practicar!
Vul in: HAY / ESTÁ

1. ¿_______________ biblioteca en tu ciudad?
2. El bar Graciela ______________________ en esta calle?
3. En mi ciudad _______________________ un mercado muy bonito.
4. _____________________________ una farmacia al lado de mi casa.
5. ¿El ayuntamiento __________________________ cerca de tu casa?
6. El supermercado _________________________ lejos de mi casa.
7. En mi ciudad no _________________________ universidad.
1.Hay
2. está 
3. hay
4. hay
5. está 
6. está
7. hay

Slide 11 - Slide

¡A practicar!
Vul in: hay, ser of estar
(Let op: de werkwoorden moeten nog vervoegd worden)

1. Carmen ________________ mi amiga.
2. Yo __________________ en casa.
3. Las sillas ________________ al lado de la mesa.
4. ¿Sabe usted si ________________ un banco por aquí cerca?
5. Mis zapatos _________________ rojos.
6. En nuestro barrio ________________dos panaderías.
7. Nosotros ____________________ en Barcelona en este momento.
8. Vosotros ____________________ holandeses, ¿verdad?
1. es
2. estoy
3. están
4. hay
5. son
6. hay
7. estamos
8. sois

Slide 12 - Slide

Describir tu ciudad/pueblo
¿Y tú? ¿Dónde vives? ¿Qué hay en tu ciudad/pueblo y barrio?
Schrijf in je schrift op wat er allemaal in jouw woonplaats is. En in jouw wijk?



Por ejemplo:
Vivo en Eindhoven en el centro.
Hay un estadio de fútbol, muchos museos ... 

Slide 13 - Slide

De verslaglegger van D2A...
Pregunta 1: ____________________


Pregunta 2: ____________________


Pregunta 3: ____________________
Lesdoel: Ik weet wanneer ik hay en wanneer ik estar dien te gebruiken.

Slide 14 - Slide

Los deberes

Maak de LessonUp les: Aquí vivo yo - tarea 1
Dit is een herhaling van tarea 1 en 2 


voorzetsels
hay - está(n)
martes, 25 de mayo, primera hora

Slide 15 - Slide