Sterk werkwoord A in de stam

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Wat heb je nodig deze les:

- Laptop of PC waarop je deze les volgt. Je kunt deze les niet volgen op alleen je mobiel!

- Je mobiel: De app Lesson Up (download hem eerst als je deze nog niet hebt, deze gebruiken we dit lesuur en heb je verplicht nodig.)

- Ik heb jullie microfoon gedempt. Als je iets wil zeggen/vragen, doe dit dan in de chat. Dan beantwoord ik jullie vragen tijdens de les. 

Zorg ervoor dat alles klaar is als de les begint! 

Start H3

- herhaling H2

-Grammatica A: Sterk werkwoord met A in de stam (blz. 66)

Check aanwezigheid

Steek je "handje" op in teams als ik daarom vraag.

Doe je handje weer naar beneden als ik dat zeg. 

Vandaag:

Rückblick:

Kapitel 2

Ziele:

Ik weet het verschil tussen een sterk en zwak werkwoord.

 Ik weet hoe ik een sterk werkwoord kan herkennen.

Ik kan een sterk werkwoord vervoegen. 

Aufgaben:

google forms

Kontrolle:

Samen de les afsluiten.

Wat betekent unten

1. oefenen
2. beneden
3. boven
4. naast

Wat betekent Zeugnis

1. tevreden
2. examen
3. rapport
4. lijst

Wat is juist?

1. im Winter
2. am Winter
3. um Winter
4. em Winter

Wat is juist?

1. du werdest
2. du wirdest
3. du wird
4. du wirst

Opfrisser: regelmatig ww vervoegen

1. Maak de stam (hele ww-en)

2. Zet de juiste letters achter de stam

Ich = stam +e                                    wohne

Du = stam +st                                    wohnst

er/sie/es = stam+ t                        wohnt

wir = stam+en                                     wohnen

ihr= stam+t                                        wohnt

sie/Sie = stam+en                              wohnen

Een zwak of sterk werkwoord

Waarom moet je dit weten:

Zodat je weet HOE je dit werkwoord moet vervoegen.

Zwak werkwoord:

Ken je al! 

De laatste letter van het voltooid deelwoord eindigt op een T / D 

(In het NL en in het Duits)

Voorbeeld: landen --> Ik ben geland

Voorbeeld: praten --> ik heb gepraat

Voorbeeld: wohnen --> ich habe gewohnt

Voorbeeld: kochen --> ich habe gekocht

Sterk werkwoord:

Hoe herken je dat in het NL en DU:

1. De laatste letter van het voltooid dw is een EN / N

2. In de verleden tijd veranderd de klinker 

Voorbeeld: lopen --> ik heb gelopen

Voorbeeld lopen --> Ik liep

Een sterk ww vervoegen: a/ä

Voorbeeld werkwoord: rijden = fahren

Voltooid dw = gereden = gefahren

verleden tijd: reden 

Dus een sterk werkwoord!

Een sterk ww vervoegen: a/ä

Regel: bij een sterk werkwoord verandert de letter a in ä

Bij de personen: Du + er/sie/es

Voorbeeld werkwoord fallen:

du fällst (ipv du fallst)

er/sie/es fällt (ipv fallt)

Een sterk ww vervoegen: a/ä

Voorbeeld vervoegen: fallen 

stam = fall

Ich                     falle

  du                      fällst

er/sie/es       fällt

Wir                      fallen

Ihr                   fallt

sie/Sie              fallen

Een sterk ww vervoegen: a/ä

Voorbeeld vervoegen: Laufen (lopen)

 stam = lauf

Ich                     laufe

  du                     läufst

er/sie/es       läuft

Wir                      laufen

Ihr                   lauft

sie/Sie              laufen

ich

du

er/ sie/ es

wir

ihr

Sie/ sie

schlafen

schlafen

schlafe

schläft

schlaft

schläfst

ich

du

er/ sie/ es

wir

ihr

Sie/ sie

fahren

fahren

fahre

fährt

fahrt

fährst

Wat is in het Duits: ik rijd ?

Wat is in het Duits: hij rijdt

Wat is hier fout: Mein Bruder schlaft immer lange aus.

Wat is hier fout? Ich fähre mit meiner Freundin mit.

Jullie gaan aan de slag:

Opdrachten online maken op laptop / PC:

De link voor de opdrachten staat bij het huiswerk van deze les in Magister. 

Niet klaar binnen de tijd: laat de opdrachten open staan op je PC en maak het later af.