ONS methodiektraining dag 5

Dag 5
1 / 28
next
Slide 1: Slide
Baso natuurwetenschappenSpeciaal OnderwijsLeerroute 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dag 5

Slide 1 - Slide

Wat is je bijgebleven van dag 4 en wat heb je al in de praktijk kunnen toepassen?

Slide 2 - Open question

Welke onderwerpen wil je vandaag graag bespreken, herhalen of oefenen?

Slide 3 - Open question

Wat is de primaire doelgroep van de ONS-methodiek?
A
ouders met kinderen ouder dan 18
B
ouders die hun scheiding zelfstandig kunnen regelen
C
ouders met kinderen van 0-18 jaar in een complexe scheiding
D
alleenstaande ouders zonder conflict

Slide 4 - Quiz

Vanaf welke leeftijd worden kinderen betrokken in het traject van ONS?
A
vanaf 4 jaar
B
vanaf 7 jaar
C
vanaf 10 jaar
D
vanaf 12 jaar

Slide 5 - Quiz

Hoeveel gesprekken omvat de interventie maximaal en over welke periode?
A
5 gesprekken in 3 maanden
B
8 gesprekken in 4 maanden
C
11 gesprekken in een half jaar
D
15 gesprekken in een jaar

Slide 6 - Quiz

Welke gesprekstechnieken en methoden worden gebruikt binnen ONS?
A
cognitieve gedragstherapie en gezinstherapie
B
mediationtechnieken, oplossingsgerichte gespreksvoering, motiverende gespreksvoering, psycho educatie
C
Psychotherapie en groepstherapie
D
Systeemtherapie en oudertraining

Slide 7 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van de ONS- methodiek?
A
Ouders volledig uit elkaar laten gaan
B
De strijd laten doorgaan zonder inmenging
C
Ouders constructief laten samenwerken en het kind onbelast contact laten hebben met beide ouders
D
Alleen juridische zaken regelen

Slide 8 - Quiz

Beschrijf kort hoe het "wilsbesluit" bijdraagt aan het proces binnen ONS

Slide 9 - Open question

Welke rol speelt psycho- educatie in deze methodiek?

Slide 10 - Open question

Wat is 'externaliseren' en hoe wordt het toegepast binnen ONS?

Slide 11 - Open question

Noem 2 ondersteunende elementen in de methodiek die bijdragen aan het succes van ONS, behalve mediationtechnieken

Slide 12 - Open question

Hoe is de onderbouwing van de effectiviteit van ONS volgens het NJI beoordeeld?

Slide 13 - Open question

Ervaringen vanuit de oefengroepen

Slide 14 - Slide

Beschrijf een succeservaring en drempel

Slide 15 - Open question

Wanneer is het zinvol om met ouders te koersen op parallel ouderschap?

Slide 16 - Open question

1. Waar richt een bemiddelaar zich op?
A
De inhoud
B
De betrekking
C
Het maken van afspraken
D
Mensen evenveel spreektijd geven

Slide 17 - Quiz

2. Waar is bemiddeling volgens MacGillavry op gebaseerd?
A
Toepasbare technieken, strategieën, tactieken, nauwelijks enige theorie
B
Goed kunnen luisteren, manipuleren, enige theorie
C
Toepasbare technieken, oplossingsgericht werken, spreekvaardigheid
D
Strategieën, tactieken, spreekvaardigheid, theorie

Slide 18 - Quiz

3. Welke uitgangspunten hanteert MacGillavry als het gaat om zijn wekwijze?
A
Opsporen van blokkades die de communicatie en omgang blokkeren; conflicten oplossen; zoeken naar harmonie
B
Opsporen van blokkades en subjectieve belevingen die omgang en communicatie blokkeren; zoeken naar harmonie is zinloos; conflictmodel is leidraad; mensen hebben behoefte ah groter maken vd kloof
C
Het opsporen van blokkades; conflicten oplossen; afspraken maken en het zoeken naar harmonie
D
Het zoeken naar waarheden m.b.t. de beleving van mensen en het opsporen van blokkades.

Slide 19 - Quiz

4. Wanneer moet je volgens Mac Gillavry de kinderen betrekken?
A
Om ze te laten aangeven wat zij willen, zodat ouders hierover in gesprek kunnen met elkaar.
B
Aan het eind als ouders samen vertellen hoe het verder zal gaan.
C
Als ouders elkaar tegenspreken over wat de kinderen willen.
D
B en C.

Slide 20 - Quiz

5. Wat doet de bemiddelaar?
A
Richt zich op het hoe en niet op het wat.
B
Richt zich op evenveel spreektijd van mensen.
C
Geeft oplossingen voor de blokkades in de omgangspatronen.

Slide 21 - Quiz

6. Crisis en stress. In welke volgorde horen de volgende fases die beschreven staan in de theorie van MacGillivry?
A
Ontkenningsfase, schokfase, agressiefase, marchandeerfase, depressiefase, verwerkingsfase.
B
Schokfase, ontkenningsfase, agressiefase, depressiefase, marchandeerfase, verwerkingsfase.
C
Agressiefase, schokfase, marchandeerfase, ontkenningsfase, depressiefase, verwerkingsfase.
D
Schokfase, ontkenningsfase, agressiefase, marchandeerfase, depressiefase, verwerkingsfase.

Slide 22 - Quiz

7. Welke stelling is waar?
A
Het spuigesprek is nodig zodat mensen hun frustraties even kunnen uiten met iemand erbij, zodat je tot oplossingen kunt komen.
B
Het spuigesprek bevordert de bereidheid om naar elkaar te luisteren.
C
Het spuigesprek bevordert de bereidheid om tot bemiddeling te komen en voorkomt dat oude rancunes de bemiddeling ondermijnen.
D
Het spuigesprek bevordert de samenwerking en zorgt ervoor dat de emotionele blokkades tussen mensen duidelijk worden.

Slide 23 - Quiz

8. Wat is het belang van het opsporen van de emotionele blokkades?
A
Conflicten laten zich niet oplossen als er niet eerst wordt nagegaan wat de emotionele factoren zijn die de communicatie blokkeert.
B
Conflicten worden opgelost als er eerst wordt nagegaan wat de beleving van eenieder is en wat zij van elkaar vinden.
C
Conflicten kunnen niet opgelost worden als er duidelijk is of de emotionele blokkades kloppen.
D
Emotionele blokkades en het opsporen ervan, geven inzicht in hoe de ander zich voelt, zodat deze geparkeerd kunnen worden .

Slide 24 - Quiz

9. Wat zijn belangrijke voorwaarden volgens MacGillavry m.b.t. het voeren van het eerste driegesprek (gezamenlijke gesprek)?
A
Een ronde tafel, met genoeg stoelen.
B
Plaatsing van de stoelen ten opzichte van elkaar, spreken via de bemiddelaar.
C
Praten via de bemiddelaar, een ruimte met voldoende licht.
D
De plaatsing van de stoelen, praten via de bemiddelaar.

Slide 25 - Quiz

10. In relaties zoekt men overeenstemming over bepaald gedrag. In een relatie heeft men vaak een voorkeursgebied. Na de scheiding zijn hierin vaak dezelfde patronen te vinden. Om welke gedragsgebieden draait het?
A
Autoritair gedrag, democratisch gedrag, zorggedrag.
B
Taakgedrag (complementair), autonoom gedrag (symmetrisch, overleggedrag (parallel).
C
Eenduidig gedrag (horizontaal), overleg gedrag (parallel), wederkerig gedrag (circulair).
D
Wederkerig gedrag (circulair), taakgedrag (complementair), autonoom gedrag (symmetrisch).

Slide 26 - Quiz

Terugblik: Wat vonden jullie van de dag?

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide