Les 3

1 / 39
next
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Finde den Fahrrad!

Slide 2 - Slide

Vind de fiets!

Slide 3 - Slide

Module E

Deze periode werken we met module E 
Deze module gaat over reizen, verkeer, de weg vragen en openbaar vervoer. 

Slide 4 - Slide

Was machen wir heute?
1. Les 3
2. Huiswerk in agenda zetten en plannen 
3.Lesen
4.  Wörter
5.  Bewegen
6. Hören
7. Aussprache
8. Bingo!!! 
 




 

Slide 5 - Slide

Pak je EF agenda
V2B : 26 september
V2A: 27 september
(Af)maken: 
Les 3: 3.1 + 3.2 + 3.3 + 3.4 + 3.5
Leren Wörterliste A + B   
De meeste opdrachten kun je in de les al maken!! Noteer het in je agenda, wat in de les af is kun je alvast doorstrepen






 

Slide 6 - Slide

Prüfungen P1
Periode 1 Week 35 t/m week 43

Week 41 Luistertoets
Week 42-43  proefwerkweek


Slide 7 - Slide

Wiederholung
Bücher zu!
Wie hast du geschlafen?
Wo warst du in den Sommerferien?
Wie komme ich zum Stadtzentrum?
(bv rechtdoor en dan naar links)
Was fáhrt auf der Bahn?
wo? wohin? woher?
Wenn es rot ist, musst du für mich anhalten (stoppen). Was bin ich?



Slide 8 - Slide

3.1 Lesen
Kapitel 3 TB Seite 16 und 17
AB Seite 12
Lees mee met de vragen, waar moet je op letten?

Lees mee! Ik lees het hoofdstuk voor, daarna krijgen jullie 10 minuten om de opdracht die bij Kapitel 2 hoort te maken. Ik loop rond voor vragen. 

 

Slide 9 - Slide

Lesen Antworten
3.1 Lesen
a. 06.30  (6 Uhr aufstehen eine   
     halbe  Stunde Später abfahrt)
b. een uur
c. hij denkt dat ze een model is en   
    veel kleding nodig heeft

Slide 10 - Slide

3.2 Wörter
TB Seite 3 Arbeitsbuch Seite 12

Vertaal de woorden in de tabel naar het Duits.
Kijk nu welke woord in welke zin moet.







Slide 11 - Slide

3.2 Antworten
1. Sommerferien, Frankreich
2. Koffer
3. Zug
4. Gleis
5. Flugzeug
6. Gepack
7. Umsteigen, Campingplatz
8. übernachten
9. treffen
10. Gute Reise


Slide 12 - Slide

Wiederholung Regelmatige werkwoorden
(fe) e st t en t en
i      d       e          w    i     s
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie  
ich
du
er sie
es
wir
ihr
sie/
Sie
(fe)
e
st
t
en
t
en
-t of -d
e
est
et
en
et
en
-s klank
e
t
t
en
t
en

Slide 13 - Slide

Wiederholung Regelmatige werkwoorden
(fe) e st t en t en
i      d       e          w    i     s
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie  

Slide 14 - Slide

An die Arbeit
Kijk even mee naar de opdrachten we doen de eerste even samen. 
Seite 12 Arbeitsbuch (AB)

Slide 15 - Slide

An die Arbeit
de tweede opdracht, we volgen het stappenplan: 
Stilte werktijd, ik loop rond voor vragen of extra uitleg!
timer
10:00

Slide 16 - Slide

An die Arbeit
De derde opdracht is een spel
Je hebt hier voor nodig, je 
AB Seite 13
TB Seite 18
Je krijgt van mij een dobbelsteen en 2 pionnen. 
Luister mee naar de uitleg. 

Slide 17 - Slide

Tijd om te bewegen

Ga staan
Je krijgt een dilemma
je moet kiezen!












Slide 18 - Slide

Wat kies je?
Altijd kaal 
(blijven staan)
of 
Nooit meer naar 
de kapper ( ga zitten)

Slide 19 - Slide

Wat kies je?
Nooit meer snoep eten
(blijven staan)
of 
Nooit meer chips eten (ga zitten)

Slide 20 - Slide

Wat kies je?

Altijd een muts op hebben
(blijven staan)
of 
Altijd handschoenen aan hebben  (ga zitten)

Slide 21 - Slide

Wat kies je?

Altijd je schoenen aanhouden
(blijven staan)
of 
Altijd op sokken lopen 
  (ga zitten)

Slide 22 - Slide

Wat kies je?
Nooit meer tv kijken
(blijven staan)
of 
nooit meer naar muziek luisteren
  (ga zitten)

Slide 23 - Slide

Wat kies je?
Geen letters kennen
(blijven staan)
of 
Geen cijfers kennen
  (ga zitten)

Slide 24 - Slide

3.4 Hören, Lesen & Sehen
Luister en kijk mee naar het filmpje

Slide 25 - Slide

3.4 Hören, sehen, lesen Antworten

Slide 26 - Slide

3.5 Aussprache
TB Seite 19 
 Vandaag gaan we aan de slag met de -g klank. De -g spreek je uit als de Engelse -g zoals in garden, Wij kennen een harde -g die
kennen ze in Duitsland niet. Hij klinkt zacht aan het begin van een lettergreep. Luister mee naar de volgende woorden en spreek ze na:
gut, Gebäck, Gast, Geld, gar

Aan het eind van de lettergreep spreek je de -g meer uit als een -k
Tag, Berg, Hamburg

AB Seite 16 Luister mee naar de uitleg voor je aan het werk gaat

Slide 27 - Slide

Hoe maak je in het Duits de stam van een werkwoord?
A
hele werkwoord
B
hele werkwoord - en
C
ik-vorm

Slide 28 - Quiz

kaufen

du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 29 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 30 - Quiz

gehen

sie (singular)
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 31 - Quiz

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 32 - Quiz

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 33 - Quiz

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 34 - Quiz

begegnen

er ...
A
begegne
B
begegnest
C
begegnet
D
begegnen

Slide 35 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 36 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (reden) immer so viel.
A
redst
B
reden
C
redt
D
redet

Slide 37 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Freundin (rechnen) mit dir.
A
rechnen
B
rechnest
C
rechnet
D
rechne

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide