Vocab Quiz

• Engels
• MBO
• Studiejaar 2

Een beitel

1. a beitle
2. a chisel

a screwdriver

1. een schroevendraaier
2. een schroefbestuurder
3. een duiker
4. een beitel

een (schroef)boormachine

1. a screwdrivermachine
2. a drill

een freesmachine

1. a router
2. a frisemachine

a planer

1. een (schaaf)machine
2. een agenda

a drill bit

1. een boor(tje)
2. 

Schuurpapier

1. Shedpaper
2. Shovelpaper
3. Sandpaper

een hamer

1. a hammer
2. a hamer

Spijkers

1. Spikes
2. Spikers
3. Clips
4. Nails

een lijmklem

1. a clamp
2. a glueclem

A level

1. een verdieping
2. hoever je in een spel bent
3. een locatie
4. een waterpas

A pen

A pencil

Een stanleymes

een meetlint / rolmaat

Een kitpistool

1. a kitgun
2. a kittersgun
3. a caulking gun
4. a caulk gun

Een winkelhaak

A wrench

1. een moersleutel
2. een balk
3. een werktafel
4. een boormachine

Een (nijp)tang

1. a niptang
2. a tang
3. a pair of pliers
4. the pliers

Name as many safety objects as possible!
(What do you use at work for safety?)

a jigsaw

a saw

a circle saw