Sterk ww o.t.t. + o.v.t. + v.t.t.

Willkommen V4!
Heute: 
- Hausaufgaben kontrollieren
- Weiderholung starkes Verb (o.t.t., o.v.t. + v.t.t.)
- Hausaufgaben machen
- Literaturprüfung besprechen

Pak je aantekeningenschrift + huiswerk erbij!!!!

1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Willkommen V4!
Heute: 
- Hausaufgaben kontrollieren
- Weiderholung starkes Verb (o.t.t., o.v.t. + v.t.t.)
- Hausaufgaben machen
- Literaturprüfung besprechen

Pak je aantekeningenschrift + huiswerk erbij!!!!

Slide 1 - Slide

Hausaufgaben kontrollieren
- "Oefening Konjunktiv II + naamvallen" (teams > Periode 3 > Grammatik)
-  Konjunktiv II Buch S.190-194 Aufg.18-20, 22

Slide 2 - Slide

Starke Verben im Präsens (o.t.t.)

Slide 3 - Slide

Was ist ein starkes Verb?

Slide 4 - Slide

Was ist ein starkes Verb?
Net als in het Nederlands heeft een sterk werkwoord een klinkerverandering in de o.v.t en het voltooid deelwoord. 
Als een werkwoord in het Nederlands sterk is, is dat in het Duits meestal ook zo. 

Slide 5 - Slide

Präsens ... 
Präsens = stam + uitgang van:
(fe)esttenten                du spielst
                                            er spielt

Deze regels gelden ook bij de sterke werkwoorden. Alleen moeten we soms opletten en ontstaat soms een aparte vorm......

Slide 6 - Slide

Starke Verben mit a
Sterke werkwoorden met een een a in de stam krijgen een Umlaut op de a bij du, er/es/sie       
fahren: du fährst, er/es/sie fährt

Dit komt ook voor bij: laufen: du läufst, er/es/sie läuft
                                             saufen: du säufst, er/es/sie säuft
                                             stoßen: du stößt, er/es/sie stößt

Slide 7 - Slide

Mit Stammvokal a und Stamm auf d/t
Sterke werkwoorden met a én een stam die eindigen op d/t:
na de Umlaut geen extra - e -

halten: du hältst, er/es/sie hält, maar ihr haltet
laden:  du lädst,   er/es/sie lädt, maar ihr ladet
raten:   du rätst,    er/es/sie rät,   maar ihr ratet

Slide 8 - Slide

Fahren
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
Halten
ich halte
du hältst
er/sie/es hält 
wir halten
ihr haltet
sie/Sie halten

Slide 9 - Slide

Starke Verben mit
Sterke werkwoorden met een e in de stam, krijgen het zogenaamde e/i-Wechsel bij du, er/es/sie.

lesen:   du liest,  er/es/sie liest, lies!    

helfen: du hilfst, er/es/sie hilft, hilf mir!

Slide 10 - Slide

kurzes e >> i

essen: du isst, er/es/sie isst

helfen: du hilfst, er/sie es hilft

Slide 11 - Slide

langes e >> ie

lesen:    du liest,    er/es/sie liest 

sehen:  du siehst, er/es/sie sieht

Slide 12 - Slide

helfen
ich helfe
du hilfst
er/sie/es hilft
wir helfen
ihr helft
sie/Sie helfen
sehen
ich sehe
du siehst
er/sie/es sieht
wir sehen
ihr seht
sie/Sie sehen

Slide 13 - Slide

Ausnahme: langes e -> i
Wel een lange stamklinker e, maar toch een korte i:

geben:     du gibst,      er/es/sie gibt,       

nehmen: du nimmst, er/es/sie nimmt, 

treten:      du trittst,     er/es/sie tritt,       

Slide 14 - Slide

Ausnahme: kein e/i-Wechsel
Wel een sterk werkwoord met stamklinker e, maar toch geen e/i-Wechsel:
gehen:      du gehst, er/es/sie geht, geh!
(ver)stehen             
bewegen 
genesen
heben

Slide 15 - Slide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[schlafen] . . . . du schon?

Slide 16 - Open question

[halten] . . . . die Straßenbahn vor dem Theater?

Slide 17 - Open question

Das kleine Mädchen [brechen] . . . . fast die alte Vase.

Slide 18 - Open question

[verstehen] . . . . du, was ich meine?

Slide 19 - Open question

Ihr [raten] . . . . nicht, welche Kinder er [einladen] . . . .

Slide 20 - Open question

Kinder, [sehen] . . . . ihr nicht, dass er gerade ein Buch [lesen] . . . . ?

Slide 21 - Open question

Was [nehmen] . . . . du mit aus Berlin?

Slide 22 - Open question

Er [laufen] . . . . gerne Schlittschuh und er [fallen] . . . . fast nie.

Slide 23 - Open question

Starke Verben im Präteritum und Prefekt

Slide 24 - Slide

Präteritum (o.v.t)
  • Stamklinker verandert
  • Een overzicht van de verleden tijd van verschillende sterke werkwoorden vind je in je grammatica overzicht S.268-270.
  • Dit overzicht leer je uit je hoofd, maar moet je wel nog kunnen vervoegen. Je hebt namelijk de stam van de vt geleerd.
  • V.b.: schlafen > schlief




Perfekt (v.t.t.)
  • Het voltooid deelwoord eindigt vaak op -en.
  • Een overzicht van de voltooide deelwoorden vind je ook in je grammatica overzicht S.268-270
  • V.b.: schlafen -> geschlafen (ich habe geschlafen)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Er (fahren) _________ gestern nach Berlin.

Slide 27 - Open question

Wir ___________ das Buch __________ (lesen).

Slide 28 - Open question

Wir (trinken) ____________ Kaffee im Café.

Slide 29 - Open question

Neue Hausaufgaben machen
Machen:
- Grammaticaboekje Periode 3 Aufg.18-21 (starkes Verb)
Lernen:
- lijst met sterke ww S.268-270 (deze leer je van de kolom Deutsch naar Präteritum en Partizip.)

Slide 30 - Slide