M2 NE Paragraaf 4.3 Lezen

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

M2 paragraaf 4.3

Leerdoelen

1. Ik kan tekstdoelen herkennen;
2. Ik kan de kernzin van een alinea aanwijzen;
3. ik kan tekstsoorten herkennen;
4. ik weet wat wordt bedoeld met beeld en opmaak;
5. ik weet wat het leespubliek van een tekst is.

Week 5

M. Paragraaf 4.3 opdracht 6 t/m 24

Planning

• Les 1: uitleg 
• les 2:  zelfstandig werken
• Les 3:  zelfstandig werken

Wat weet je al?

Onderwerp van de tekst

Waar gaat de tekst over?

Bijvoorbeeld: De tekst gaat over de WOII

Hoofdgedachte van de tekst

Wat zegt de schrijven over het onderwerp?

Bijvoorbeeld: de schrijver schrijft over de NSB'ers in WOII

Stel je krijgt een uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Wat is het tekstdoel van de uitnodiging?

1. amuseren
2. informeren
3. activeren
4. overtuigen

Bij welke teksten is informeren het belangrijkste tekstdoel?

1. een formulier om je op te geven voor een sportwedstrijd
2. een leestekst over de middeleeuwen in een schoolboek
3. de spelregels bij een nieuwe game

Wat is het belangrijkste tekstdoel van deze tekst?

1. amuseren
2. informeren
3. activeren
4. overtuigen

Wat voor tekst is dit?

1. een krantenbericht
2. een reclameposter
3. een informatiefolder

Leg in je eigen woorden uit wat de maker met deze tekst wil bereiken.

Maak een slagzin (slogan) die goed bij deze tekst past.

Wat is een tekstsoort?

Tot welke tekstsoort behoort deze tekst?

Wat is het tekstdoel van deze tekst?

1. activeren
2. informeren
3. overtuigen
4. amuseren

Tot welke tekstsoort behoort deze tekst?

Wat is het woordgrapje in de tekst?

Wat wordt bedoeld met beeld en opmaak?

Waaraan kun je vaak zien voor welk leespubliek een tekst is geschreven?
(Meerdere antwoorden mogelijk)

1. bron
2. onderwerp
3. taalgebruik
4. plaatjes

Voor welk leespubliek is National Geographic Junior geschreven?

1. jongeren
2. volwassenen
3. allebei
4. kinderen en jongeren

De eerste zin van de alinea is altijd de kernzin.

1. waar
2. niet waar

In een alinea staat vaak een kernzin

1. waar
2. niet waar

Week 5

M. Paragraaf 4.3 opdracht 6 t/m 24

Les 1: M. opdracht 6 en 7

Les 2: M. opdracht 8, 9, 10, 11, 12 , 13, 14, 15 en 16

Les 3: M. opdracht 19, 20, 21, 22, 23 en 24