4 havo economie 31 maart 1.13 t/m 1.16

Wat gaan we doen?
  • Nakijken 1.11 en 1.12

  • Herhalen theorie 1.11 en 1.12

  • Huiswerk 1.13 t/m 1.16
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
  • Nakijken 1.11 en 1.12

  • Herhalen theorie 1.11 en 1.12

  • Huiswerk 1.13 t/m 1.16

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Constante & variabele kosten
Er zijn twee soorten totale kosten:
- Totale constante kosten (TCK): onafhankelijk van de productieomvang.
--> Vast bedrag per periode.
- Totale variabele kosten (TVK): hoe meer je verkoopt, des te hoger deze kosten.
--> Vaak stijgt de TVK lineair. Dus proportioneel variabel.

Slide 4 - Slide

Gemiddelde kosten per product
De gemiddelde kosten, zijn de kosten per product
  • GVK = TVK / q --> variabele kosten per product
--> (Gemiddelde) variabele kosten per product zijn gelijk.

  • GCK = TCK / q --> constante kosten per product
--> Gemiddelde constante kosten per product dalen als de productie toeneemt.

Slide 5 - Slide

(Gemiddelde) totale kosten
De variabele kosten en de constante kosten samen zijn de totale kosten
--> TK = TVK + TCK

De gemiddelde variabele kosten en de gemiddelde constante kosten zijn samen de gemiddelde totale kosten
--> GTK = GVK + GCK

Slide 6 - Slide

- kosten per product zijn € 5
- er is € 10 aan constante kosten.
A
TK = 5q + 10
B
TK = 10q + 5
C
GVK = 5q
D
GCK = 10

Slide 7 - Quiz

Marginale kosten en opbrengsten
De marginale kosten (MK) zijn de extra kosten die een onderneming heeft als de productie met één eenheid wordt uitgebreid.

Bij volledige mededinging ligt de prijs vast, waardoor een extra verkocht product de prijs oplevert: marginale opbrengst.
--> MO = GO = P


Slide 8 - Slide

- kosten per product zijn € 5
- er is € 10 aan constante kosten.
- verkoopprijs is € 10 per stuk
A
MK = 5 + 10/q
B
MK = 10
C
MO = 10
D
MO = 10q

Slide 9 - Quiz

Winst & Omzet
De totale opbrengst (TO) = omzet = prijs x afzet 

De winst is het verschil tussen totale opbrengsten en totale kosten: TW = TO - TK


Slide 10 - Slide

TK = 5q + 10
- MO = GO = p = € 10 per stuk
-er worden 10 producten verkocht
A
TO = 10
B
TO = 60
C
TO = 100

Slide 11 - Quiz

Gemiddelde & marginale opbrengst
De gemiddelde opbrengst en de marginale opbrengst zijn gelijk aan de verkoopprijs, als deze exogeen is.

Gemiddelde opbrengst = GO = TO / q = p x q / q = p
Marginale opbrengst = extra opbrengst voor elk product dat je extra verkoopt = verkoopprijs

Slide 12 - Slide

TK = 5q + 10
- MO = GO = p = € 10 per stuk
-er worden 10 producten verkocht
A
TW = 100
B
TW = 40
C
TW = 60

Slide 13 - Quiz

Break-even-punt en maximale winst
Het break-even-punt is het punt waarbij er geen winst en geen verlies wordt gemaakt.
Dus, bij het break-even-punt geldt: TO = TK (of GO = GTK)

Zolang MO > MK, neemt de winst toe
Als MO < MK, neemt de winst af.
Als MO = MK, is de winst maximaal.



Slide 14 - Slide

TO = 10q
TK = 5q + 10
Wat is de break-evenafzet?

Slide 15 - Open question

MO = 10, MK = 3
Wat is de maximale winst bij een productiecapaciteit van 100?
A
300
B
700
C
1000

Slide 16 - Quiz

Aan de slag met het huiswerk!
Huiswerk is 1.13 t/m 1.16

Slide 17 - Slide