Periode 8 NL 3F lezen/luisteren: soorten vragen

Nederlands 3F lezen/luisteren 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Nederlands 3F lezen/luisteren 

Slide 1 - Slide

Aanpak


Begin altijd met oriënterend lezen. Kijk naar de belangrijke plaatsen in de tekst, zoals de titel, inleiding en slot (eerste en laatste alinea) en de tussenkopjes. Op die manier heb je snel door waar de tekst over gaat.





Slide 2 - Slide

Tekstverklaren

Hierbij moet je de volgende vaardigheden beheersen:


- Begrijpen (tekstsoort, hoofdgedachte, relaties en verbanden, standpunt, argumenten, drogredenen, feiten en meningen onderscheiden)
- Interpreteren (wat bedoelt de schrijver, wat is zijn opvatting,  wat denkt en voelt hij, je moet hier conclusies trekken)
- Samenvatten
- Evalueren (argumentatie en informatie beoordelen op betrouwbaarheid en validiteit, doel van schrijver herkennen en de talige middelen die hij gebruikt om dat doel te bereiken)

Slide 3 - Slide

Soorten vragen
- Tekstdoel (begrijpen)
- Hoofd- en bijzaken (begrijpen)
- De opbouw van een tekst (evalueren)
- Feiten en meningen (begrijpen)
- Bedoelingen herkennen (interpreteren)
- Informatie toepassen (begrijpen en interpreteren)
- Tussenkopjes kiezen (begrijpen en samenvatten)
- Een tekst samenvatten

Slide 4 - Slide

Soorten vragen
  • Begripsvragen: Waarvoor is deze tekst in hoofdzaak bedoeld? Wat is het hoofddoel van deze tekst? (informatief, instructief, betogend); Wat is de hoofdgedachte van de tekst of alinea? Hoe sluit alinea 4 aan bij alinea 3?; Op welke hoofdvraag geeft deze tekst antwoord?; Hoe kun je deze uitspraak benoemen? (feit, mening, veronderstelling); Waarnaar verwijst een woord? (deze, dit, maar, ten slotte); Wat wordt met ... bedoeld? Wat is het verband tussen alinea 3 en 4?; Van welke drogreden is sprake bij het argument in alinea 4?; Welke functie heeft deze mededeling? (argument, conclusie, standpunt)

Slide 5 - Slide

Soorten vragen
  • Interpretatievragen: Welke conclusie past het best bij ...? Hoe reageert de vrouw op de vraag van de interviewer? (boos, sceptisch, verbaasd); Op welke toon zegt zij dit? (neutraal, sarcastisch, verbaasd) 
  • Samenvattingsvragen: Wat is een goed tussenkopje bij deze alinea? Welke van onderstaande zinnen vat de tekst het best samen? 
  • Evaluatievragen: Wat voor bewering is dit? (aanvaardbaar, onaanvaardbaar)

Slide 6 - Slide

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 7 - Slide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 8 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaal afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op
  • de inhoud van de tekst
  • de plaats van een tekstdeel (inleiding/slot)
  • de vormgeving en manier van presenteren

Slide 11 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 12 - Quiz

Vragen over standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat

Slide 13 - Slide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 14 - Slide

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 15 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 16 - Slide

Hoe kun je je voorbereiden?
  1. Ga naar:  
  2. Facet, mbo-examens NL 3F 
  3. Ga aan de slag met de opdrachten



Zie link op volgende pagina:

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Slide 19 - Slide

Afnamemomenten
  • Centraal examen Lezen/luisteren: november 2024
  • Schrijven: december 2024
  • Spreken: begin november 2024
  • Gesprekken  voeren: begin november 2024

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Het examen Nederlands 3F lezen/luisteren
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je krijgt 30 minuten extra tijd als je dyslexie hebt.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
  •  Ongeveer 55 meerkeuzevragen.

Slide 22 - Slide