1. Mijn vader heeft voor mij …………….. (bepalen) dat ik niet naar de stad mag.
2. Hij …………(behandelen) mij echt als een klein kind.
3. Ik heb nu……………….(beloven) dat ik niet meer rook.
4. Mijn vader zei: ‘Je ……………(beloven) wel vaker dingen die je niet meer nakomt.
5. ‘Maar dit keer……………..(gebeuren) dat niet’ zei ik toen.
6. ‘Dat …….…..(worden) eens tijd’ zei hij en liep de kamer uit.