Deel 2 Betekenis van woorden en grammatica

Zinsdelen
  • De delen waaruit een zin bestaat
  • Eén woord of meerdere woorden
  • Zoek eerst de persoonsvorm
  • Alle zinsdelen kan je voor de pv zetten, de zin moet wel kloppen!
  • Alles voor de pv is één zinsdeel

  • In de supermarkt kost een flesje cola 3 euro.
  • In de supermarkt | kost| een flesje cola | 3 euro
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsdelen
  • De delen waaruit een zin bestaat
  • Eén woord of meerdere woorden
  • Zoek eerst de persoonsvorm
  • Alle zinsdelen kan je voor de pv zetten, de zin moet wel kloppen!
  • Alles voor de pv is één zinsdeel

  • In de supermarkt kost een flesje cola 3 euro.
  • In de supermarkt | kost| een flesje cola | 3 euro

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm vinden (=pv)
  • Altijd een werkwoord
  • Tijdproef: tegenwoordige tijd en verleden tijd
  • Hij loopt naar school - Hij liep naar school

  • Getalproef: Aantal veranderen: enkelvoud en meervoud
  • Hij loopt naar school - Wij lopen naar school

Slide 2 - Slide

Onderwerp (=ow)
  • De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Allebei enkelvoud of meervoud.
  • Wie/wat + pv = onderwerp      --> uit je hoofd leren!
  • Hij loopt naar school. Wie/wat loopt? Hij = o (ow)
  • Het onderwerp voert de persoonsvorm uit 

  • Verander de pv, zodat het onderwerp mee verandert
  • Hij loopt naar school. - Wij lopen naar school.

Slide 3 - Slide

Zet zinsdelen en geef aan wat de persoonsvorm en het onderwerp is:
De docent wil jullie grammatica uitleggen.

Slide 4 - Open question

Zet zinsdelen en geef aan wat de persoonsvorm en het onderwerp is:
De klas vindt grammatica moeilijk.

Slide 5 - Open question

Zet zinsdelen en geef aan wat de persoonsvorm en het onderwerp is:
Wil jij nog les?

Slide 6 - Open question

Stappenplan ontleden
1. persoonsvorm zoeken
2. zinsdeelstrepen zetten
3. onderwerp zoeken
4. werkwoordelijk gezegde 



Slide 7 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde.

Alle werkwoorden in de zin = werkwoordelijk gezegde (WWG).

Slide 8 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 9 - Slide

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
De docent wil jullie grammatica uitleggen.

Slide 10 - Open question

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
De klas heeft eigenlijk genoeg gehoord.

Slide 11 - Open question

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
Leerlingen wilden het laten gaan.

Slide 12 - Open question

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
Ik heb dat altijd al willen zeggen

Slide 13 - Open question

Geef nu aan wat het werkwoordelijke gezegd is:
Dat hebben ze dan maar uit te voeren.

Slide 14 - Open question

Deel 2 Betekenis van woorden en grammatica

Slide 15 - Slide