6.04 Aanpassingen bij dieren

6.04 Aanpassingen bij dieren
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, mavoLeerjaar 2,4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

6.04 Aanpassingen bij dieren

Slide 1 - Slide

Terugblik

Slide 2 - Slide

waarmee begint een voedselketen altijd?
A
plant
B
dier

Slide 3 - Quiz

In een levensgemeenschap leven populaties van verschillende soorten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

De slang is consument van de ...?
A
1e orde
B
1e, 2e en 3e orde
C
3e en 5e orde
D
6e orde

Slide 5 - Quiz

Wat was een populatie ook alweer?
A
Verschillende soorten in een gebied
B
Alle abiotische en biotische factoren samen
C
Een groep individuen van dezelfde soort
D
Een groep individuen van verschillende soorten

Slide 6 - Quiz

De producenten in een bepaald gebied groeien dit jaar slecht. Welke stelling is waar?
A
Alle populaties in de volgende schakels krimpen
B
De populatie planteneters neemt af, de rest niet
C
Populatie planteneters neemt af, populatie vleeseters neemt toe
D
Het biologisch evenwicht blijft stabiel

Slide 7 - Quiz

Door een zachte winter is er veel gras en wordt de populatie konijnen groter.
Wat gebeurt er met de populatie vossen in dit gebied?
A
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel ruimte innemen
B
De populatie neemt af omdat de konijnen teveel holen graven in dit gebied
C
De populatie neemt toe omdat er meer holen zijn voor de vos
D
De populatie neemt toe omdat er meer voedsel is.

Slide 8 - Quiz

Waar hangt de populatiegrote vanaf?
A
Het biologisch evenwicht
B
Abiotische factoren
C
Biotische factoren
D
Biotische + Abiotische factoren

Slide 9 - Quiz

Doel van de les
Aan het einde van deze les kun je verschillende aanpassingen aan hun omgeving noemen  bij dieren.

Slide 10 - Slide

Waterdieren

Slide 11 - Slide

Gestroomlijnd
kop,romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Dieren in water kunnen groot worden
worden door het water gedragen

Slide 14 - Slide

Landzoogdieren
Landzoogdieren

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Zoolganger, teenganger, topganger

Welke gangers zijn deze dieren?

Schijf de antwoorden in je schrift.

Slide 18 - Slide

zonder hoef

Slide 19 - Slide

zoolganger
beer

Slide 20 - Slide

Leeuw
teenganger

Slide 21 - Slide

topganger met hoef
paard

Slide 22 - Slide

Topgangers

Slide 23 - Slide

topgangers:
alle hoefdieren zoals:

paarden
koeien
varkens
herten
kamelen
neushoorns
geiten
ezels
giraffen
tapirs
zebra's
schapen
enz.
teengangers:
alle hond en katachtigen:

leeuwen
tijgers
wolven
poema's
cheetah's
panters
hyena's
vossen
enz.
zoolgangers:

mensen
apen
beren

knaagdieren zoals:

muizen
ratten
eekhoorns
cavia's
hamsters
konijnen
enz.

Slide 24 - Slide

Aanpassingen bij vogels

Slide 25 - Slide

Poten vogels
op een tak kunnen staan

Slide 26 - Slide

poten met klauwen
om hard mee te kunnen lopen

Slide 27 - Slide

lopen in ondiep water
poten met zwemvliezen

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Slide

kegelsnavel
pincetsnavel

Slide 31 - Slide

haaksnavel
zeefsnavel

Slide 32 - Slide

Priemsnavel

Slide 33 - Slide

Quizje!!

Slide 34 - Slide

Zoolganger
Topganger
Teenganger
Loopt op de gehele voetzool
Loopt op de tenen.
Loopt op de top van de tenen.
tenen en nagels zijn vergroeid tot hoef.

Slide 35 - Drag question

kegelsnavel
zeefsnavel
priemsnavel
pincetsnavel
haaksnavel

Slide 36 - Drag question

Hoe ademen vissen?
A
door longen
B
door kieuwen

Slide 37 - Quiz

Waar horen honden bij?
A
hoefgangers
B
teengangers
C
zoolgangers

Slide 38 - Quiz

Hoe heeft de poolvos zich aangepast aan zijn omgeving?
A
kleur vacht valt niet op in de omgeving
B
hij kan heel erg goed sluipen
C
zachte vacht zorgt voor warmte
D
kleine oren daardoor minder verlies van warmte

Slide 39 - Quiz

Hoe raakt de woestijnvos zijn warmte kwijt?
A
doordat hij wit is
B
doordat hij hele grote oren heeft
C
door hard te rennen

Slide 40 - Quiz

Hoe komt het dat dieren in het water zo ontzettend groot kunnen zijn?
A
ze hebben veel te eten
B
het water draagt hen
C
ze hebben hele grote botten

Slide 41 - Quiz

Waarom hebben olifanten zulke stevige poten?
A
kunnen ze harder rennen
B
kunnen ze beter trappen
C
om hun zware skelet te kunnen dragen

Slide 42 - Quiz

Aan het huiswerk!
Quayn 6.4 Aanpassingen bij dieren
Blz. boek: 69



timer
10:00

Slide 43 - Slide