mc1 week 3 p2 Rendez-vous

Week 3 Rendez-vous online les
  • aanwezigheid registratie: camera's aan 
  • Bij vragen aan docent of een beurt: camera aan
  • maak een profielfoto aan, dan weet ik wie jullie zijn
  • indelen gesprekken Danièle
1 / 24
next
Slide 1: Slide
HandelMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Week 3 Rendez-vous online les
  • aanwezigheid registratie: camera's aan 
  • Bij vragen aan docent of een beurt: camera aan
  • maak een profielfoto aan, dan weet ik wie jullie zijn
  • indelen gesprekken Danièle

Slide 1 - Slide

qu'est-ce que on va faire?
Herhalen les van maandag: aanwijzend voornaamwoord
klokkijken
woordenlijst: uitspraak klassikaal
werken aan de weektaak 3

Slide 2 - Slide

Wat is een aanwijzend vnw?
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst

Bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
Dat = aanwijzend voornaamwoord.

Slide 3 - Slide

En français
In het Frans gebruiken we vier aanwijzende voornaamwoorden: 

Mannelijk enkelvoud
ce       --->    ce message 
Vrouwelijk enkelvoud
cette  --->    cette brochure
Mannelijk klinker / h
cet      --->   cet arbre,  cet hôtel
Meervoud
ces      --->    ces entreprises

Slide 4 - Slide

Stappenplan
Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord. 

Stap 1 : 
Staat het in het meervoud? Gebruik CES
Par exemple: Ces garçons font du foot.

Stap 2: is het woord vrouwelijk?  Gebruik CETTE
Par exemple: Cette salade est délicieuse.

Slide 5 - Slide

Stap 3: 
Kijk of het woord begint met een klinker / h. Gebruik: CET
Par exemple: Cet hôtel est fermé.

Stap 4: mannelijk enkelvoud. Gebruik: CE
Par exemple: Ce garçon travaille bien!

Slide 6 - Slide

En nu even oefenen!

Slide 7 - Slide

Vul het juiste aanwijzend vnw in:

Je voudrais parler à .... monsieur.

A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste aanwijzend vnw in:

J'habite dans ...... ville.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 9 - Quiz

dichtbij of ver weg?
om heel duidelijk aan te geven of iets dichtbij of ver weg is: plakken we er 
-ci (dichtbij) of 
-là (verder weg)  aan vast.

Slide 10 - Slide

cette fille-ci
ces enfants-là

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link




les heures



Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
trois heures dix

Slide 17 - Open question

Il est cinq heures et demie.
A
Het is half 5.
B
Het is 5 uur.
C
Het is kwart over 5.
D
Het is half 6.

Slide 18 - Quiz

Il est trois heures moins 20.
A
Het is 20 over drie.
B
Het is tien voor half 4.
C
Het is 10 over half 3.
D
Het is tien over half 4.

Slide 19 - Quiz

Il est midi.
A
Het is middag.
B
Het is 12 uur 's middags.
C
Het is tijd.
D
Het is 12 uur 's nachts.

Slide 20 - Quiz

Zet de tijden van vroeg naar laat:
(sleep blauw over rood)
deux heures moins dix
deux heures vingt
deux heures moins le quart
deux heures et demie
deux heures cinq

Slide 21 - Drag question

Il est huit heures et quart.
A
Het is 8 uur.
B
Het is 10 over 8.
C
Het is kwart over 8.
D
Het is kwart voor 8.

Slide 22 - Quiz

uitspraak Frans
  • neem de woordenlijst van deze week erbij: fixer un rendez-vous
  • zet allemaal je microfoon aan
  • docent zegt de eerste zin, jullie zeggen deze gezamenlijk na 

Slide 23 - Slide

à faire
  • jullie mogen nu verder werken aan de weektaak
  • ik blijf hier nog tot 16.00 uur
       voor eventuele vragen

Slide 24 - Slide